Wanneer gebruik je een komma?
- Tussen delen van een opsomming: Ik koop sla, tomaat en melk
- Achter/voor een aangesproken persoon: Simon, wat doe je nu?
- Achter een uitroep: Au, dat deed pijn!
- Tussen een hoofdzin en een bijzin: Ik ga weg, omdat ik dat wil.
- Tussen bijv. naamw.: zij heeft een lieve, mooie, zachte hond.
- Tussen twee persoonsvormen