2HV - Les 14 bijvoeglijk naamwoord

Programa
  1. Controlamos los deberes
  2. SO uitleg 
  3. Bijvoeglijk naamwoord
  4. Trabajamos
  5. Repasamos
  6. Leemos
  7. Deberes
1 / 20
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Programa
  1. Controlamos los deberes
  2. SO uitleg 
  3. Bijvoeglijk naamwoord
  4. Trabajamos
  5. Repasamos
  6. Leemos
  7. Deberes

Slide 1 - Slide

Controlamos los deberes
Estudiar (=leren):
Unidad 2, Voca NL-SP 1-45

Slide 2 - Slide

SO voc Jueves 24 de octubre
Estudiar (=leren):
Unidad 1, Voca NL-SP 1-90
Unidad 2, Voca NL-SP 1-90

Slide 3 - Slide

Wat maakt 
jouw favoriete kledingstuk zo speciaal?

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijk naamwoorden
Wat je moet weten:
  • Bijvoeglijke naamwoorden staan in het Spaans bijna altijd achter het zelfstandig naamwoord.
  • Bijvoeglijke naamwoorden richten zich naar het zelfstandig naamwoord waar ze bij staan (mannelijk/vrouwelijk/enkelvoud/meervoud)

Slide 5 - Slide

1. Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -O
bijvoorbeeld: bonito (mooi), divertido (leuk), pequeño (klein)

Bij de bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -o verandert de -o in een -a als het bijvoeglijk naamwoord bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staat. 
vb: el libro bonito (het mooie boek)
       la casa bonita (het mooie huis)

Slide 6 - Slide

2. Bijvoeglijk naamwoorden die eindigen op een -E.
bijvoorbeeld: inteligente (intelligent), horrible (verschrikkelijk)

Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een -e veranderen niet wanneer ze bij een een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staan
vb: el chico inteligente (de intelligente jongen)
       la chica inteligente (het intelligente meisje)

Slide 7 - Slide

3. Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker.
bijvoorbeeld: genial (geniaal), azul (blauw)

Bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker veranderen niet wanneer ze bij een vrouwelijk zelfstandig naamwoord staan. 
vb: el coche azul (de blauwe auto)
       la carpeta azul (de blauwe map)

Slide 8 - Slide

Meervoud van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden.
  • Zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een klinker krijgen in het meervoud een -s.
vb: el chico inteligente --> los chicos inteligentes
        la casa grande          --> las casas grandes

  • Zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden die eindigen op een medeklinker krijgen in het meervoud -es.
vb: el profesor genial --> los profesores geniales
       la situación difícil --> las situaciones difíciles
VERGEET NIET HET LIDWOORD OOK IN HET MEERVOUD TE ZETTEN!!!

Slide 9 - Slide

Trabajamos
Página 24, ej 2 & 3

Slide 10 - Slide

Markeer het bijvoeglijk naamwoord in onderstaande zinnen.
1. mi madre tiene una falda naranja.
2. Estoy en la casa nueva.
3. ¿Tienes un dormitorio grande?
4. Tenemos un profesor simpático.
5. Tengo un abuelo anticuado.

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
1. El dormitorio es bonito/bonita
2. Los coches son azul/azules.
3. Mi padre es un hombre elegante/elegantes
4. Mi madre es guapo/guapa.
5. Mi hermana está enfermas/enferma.

Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in.
1. Tengo una casa (bonito) ____________________
2. mis padres están (enfermo) ____________________
3. Mi novio es (guapo) ____________________
4. Marta tiene un coche (naranja) ____________________
5. Tengo un libro muy (interesante) ____________________




Slide 11 - Slide

Schrijf het bijvoeglijk naamwoord in onderstaande zinnen op.
1. mi madre tiene una falda naranja.
2. Estoy en la casa nueva.
3. ¿Tienes un dormitorio grande?
4. Tenemos un profesor simpático.
5. Tengo un abuelo anticuado.

Wat is de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord.
1. El dormitorio es bonito/bonita
2. Los coches son azul/azules.
3. Mi padre es un hombre elegante/elegantes
4. Mi madre es guapo/guapa.
5. Mi hermana está enfermas/enferma.

Vul de juiste vorm van het bijvoeglijk naamwoord in.
1. Tengo una casa (bonito) ____________________ BONITA
2. mis padres están (enfermo) ____________________ ENFERMOS
3. Mi novio es (guapo) ____________________ GUAPO
4. Marta tiene un coche (naranja) ____________________ NARANJA
5. Tengo un libro muy (interesante) ____________________ INTERESANTE




Slide 12 - Slide

Gooi de onbepaalde lidwoorden weg.
EL
LA
LOS
LAS
UN
UNA
UNOS
UNAS

Slide 13 - Drag question

llamas
llamáis
llaman
llamo
llamamos
llama
nos
me
se
os
te
se

Slide 14 - Drag question

Weet jij de persoonsvormen in het Spaans? Koppel de juiste Nederlandse betekenis eraan. 
Doe daarna het zelfde met de rode kaartjes. 
YO
ÉL, ELLA, USTED
NOSOTROS, NOSOTRAS
VOSOTROS, VOSOTRAS
ELLOS, ELLAS, USTEDES
ik
jij
María y Pepe
zij (mv)
wij
hij
jullie
zij
mi hermano y yo
u (mv)
Isabel y tú
Juan
la profe de español

Slide 15 - Drag question

levantas
llamáis
afeitan
levanto
llamamos
ducha
levanta
se
nos
me
se
os
te
se

Slide 16 - Drag question

L
O
S

D
í
A
S
sábado
miércoles
viernes
lunes
jueves
domingo
martes
donderdag
maandag
zondag
vrijdag
dinsdag
woensdag
zaterdag

Slide 17 - Drag question

1e
2e
3e
4e
5e
6e
7e
8e
9e
10e
décimo/a
noveno/a
octavo/a
séptimo/a
sexto/a
quinto/a
cuarto/a
tercero/a
segundo/a
primero/a

Slide 18 - Drag question

Comunicación
Página 26

Klassikaal
Ejercicio 1

In tweetallen
Ejercicios 2 & 3

Slide 19 - Slide

Deberes
Estudiar (=leren):Unidad 2, Voca NL-SP 1-60

Slide 20 - Slide