Persoonsvorm en zinsdelen

10 min lezen
1 / 10
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 10 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

10 min lezen

Slide 1 - Slide

Planning van vandaag

- Uitleg persoonsvorm
- Uitleg zinsdelen
- Zelfstandig werken

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm
De persoonsvorm van een zin geeft het getal aan en de tijd.
Met getal bedoelen we: 1 persoon ‘heeft’, meerdere personen ‘hebben’. Je ziet dat het werkwoord veranderd is.
Met de tijd bedoelen we de verleden of tegenwoordige tijd: ik ‘heb’, of ik ‘had’.

De persoonsvorm vertelt dus hoeveel mensen iets doen en of ze dat nu doen of al gedaan hebben.

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De sneltekenaar kan razendsnel een spotprent maken.



Slide 3 - Slide

Hoe vind ik de persoonsvorm?
Maak een vraagzin, het werkwoord vooraan is dan de persoonsvorm:
         Mia gaat naar dansles.
         Gaat Mia naar dansles?
Zet de zin in een andere tijd, het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm:
         Mia gaat naar dansles.
         Mia ging naar dansles.
Verander de zin van enkelvoud naar meervoud (of andersom), het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm:
         Mia gaat naar dansles.
         Mia en Inge gingen naar dansles.



Slide 4 - Slide

Wat is de pv in deze zin:
Mike tekent in zijn boek.
A
Mike
B
tekent
C
in
D
boek

Slide 5 - Quiz

Wat is de pv in deze zin:
Riep mijn moeder mij nou?
A
Riep
B
mijn
C
moeder
D
mij

Slide 6 - Quiz

Zinsdelen
Een zin kan je in stukjes hakken, in zinsdelen. Zinsdelen kunnen één woord zijn, maar ook een groepje woorden die bij elkaar horen en die jij straks kan benoemen (ze krijgen een naam).


Je weet nu bijvoorbeeld de persoonsvorm al! Straks komt daar het onderwerp, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp en nog veel meer bij!

Zet streepjes tussen zinsdelen, zo kan je goed onthouden wat een zinsdeel is. De persoonsvorm (pv) staat altijd tussen twee streepjes ;)



Slide 7 - Slide

Hoe vind ik de zinsdelen
Kijk welke woorden samen voor de persoonsvorm kunnen, deze woorden zijn samen een zinsdeel.


Kijk welke woorden in dezelfde volgorde blijven staan als je de woordvolgorde in de zin verandert, die woorden zijn samen een zinsdeel:
         Ben en Jakob gaan van de duikplank springen.
         Ben en Jakob gaan springen van de duikplank.
         Van de duikplank gaan Ben en Jakob springen.
         Gaan Ben en Jakob van de duikplank springen?
Een zin als: ‘Ben gaan van de duikplank springen en Jakob.’ is raar
        ‘Ben en Jakob’ is dus samen één zinsdeel


Slide 8 - Slide

Nu doen we het samen!
We gaan deze zin in zinsdelen verdelen:
Opa en oma zorgen op vrijdag graag voor hun kleinkinderen.

Slide 9 - Slide

Aan de slag
Huiswerk:
Cursus 5 grammatica
§1 persoonsvorm en zinsdelen
Opdracht 1 t/m 4

Online of in je boek op blz. 204, 205

Slide 10 - Slide