Herhaling werkwoordspelling
1. Thomas (besteden) nog een uur aan het doornemen van het plan.
Werkwoordsvorm? Onderwerp? Juiste schrijfwijze?
2. Toen we de volgende morgen om acht uur klaar stonden (misten) het nog wel een beetje. Werkwoordsvorm? Onderwerp? Juiste schrijfwijze?
3. Niemand was (verbazen) dat Monika toen nog een aantal kritische vragen had. Werkwoordsvorm? Onderwerp? Juiste schrijfwijze?
4. We wandelden het moeras binnen, (uitkijken) naar beschadigde planten of andere aanwijzingen.
Werkwoordsvorm? Onderwerp? Juiste schrijfwijze?
5. De (vertragen) trein kwam binnen op een ander perron.
Werkwoordsvorm? Onderwerp? Juiste schrijfwijze?