This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
Bezittelijk voornaamwoord
Slide 1 - Slide
Karel kijkt televisie. ..... kijkt televisie.
A
Hij
B
Zij
C
Jullie
Slide 2 - Quiz
Sara en ik lopen buiten. ..... lopen buiten.
A
Jullie
B
Wij
C
Zij
Slide 3 - Quiz
Persoonlijke voornaamwoorden
Ik, jij, u, hij, zij, jullie, wij
Slide 4 - Slide
Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord staat voor een zelfstandig naamwoord.
Dit is mijn tas. Dit is jouw tas.
Slide 5 - Slide
Ik = mijn Ik houd van mijn werk. Jij = jouw U = uw Zij = haar Hij = zijn Hij rijdt in zijn nieuwe auto. Wij = ons/onze Jullie = Jullie Zij - hun Zij houden van hun kinderen.
Slide 6 - Slide
Ons/onze
Het- woord = ons De-woord = onze
Het huis = ons huis Hoe vind je ons huis? De auto = onze auto Onze auto rijdt goed.