Lowan thema 3 bezittelijke voornaamwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Lowan thema 3

de bezittelijke voornaamwoorden

thema 3

Zijn we er allemaal?

Stop je je telefoon in je zakkie?

Heb je je spullen klaarliggen?

Heb je je huiswerk gemaakt?

De afspraken

Je kent nieuwe woorden.

Je maakt zinnen met de woorden.

Je leert de bezittelijke voornaamwoorden.

De doelen: 

De bezittelijke voornaamwoorden

Het bezittelijke voornaamwoord:

- geeft een bezit aan

- staat vóór een zelfstandig naamwoord (mensen, dieren, planten, dingen, namen en landen)

het bezittelijk voornaamwoord

Bezittelijke  voornaamwoorden zijn woorden als mijn, jouw, enz.: 

mijn fiets

haar tekening

hun huis

jouw broer

zijn auto

Voorbeelden bezittelijk voornaamwoord in een zin:

- Ik eet mijn banaan. 

- Dat is jouw huis.     

- Waar is zijn fiets?   

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Hoe heet jouw oma?

1. Hoe
2. heet
3. jouw
4. oma

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Haar moeder heet Agnes

1. haar
2. moeder
3. heet
4. Agnes

Begrijp je het?

                                     Bedenk het zelf maar eens..     

       

Ik heb een huis.                             Het is......

Hij heeft een bal.                          Het is......

U hebt een tas.                              Het is......         

                                           

Het is ons huis.

Het is zijn bal.

Het is uw tas.

Onderstreep het bezittelijk voornaamwoord

Deze pen is van mij. Het is _____ pen.

1. mij
2. mijn
3. jou
4. jouw

Deze fiets is van haar. Het is _____ fiets.

1. haar
2. zij
3. hij
4. zijn

Deze auto is van de meester. Het is ______ auto.

1. hij
2. zijn
3. mij
4. mijn

Zij hebben een computer. Het is _____ computer.

1. haar
2. uw
3. ons
4. hun

Jullie hebben een telefoon. Het is ______ telefoon.

1. jouw
2. uw
3. zijn
4. jullie

U heeft een hond. Het is ____ hond.

1. u
2. uw
3. jouw
4. mijn

Ons/onze

Het- woord = ons
De-woord = onze

Het huis = ons huis    Hoe vind je ons huis?
De auto = onze auto   Onze auto rijdt goed. 

Wij hebben een huis. Het is _____ huis.

1. wij
2. ons
3. onze
4. jullie

Wij hebben een nieuwe fiets. Het is ______ fiets.

1. wij
2. ons
3. onze
4. jullie

Schrijf de bezittelijke voornaamwoorden die je kent.

Ik begrijp wat een bezittelijk voornaamwoord is.

0100