- Verwijswoorden zijn woorden als: hem, haar, die, dit, deze, waar, daar, ervan,
erop, daarin, zo’n etc.
- Je gebruikt ze om te verwijzen naar een persoon, zaak of gebeurtenis die je
eerder hebt beschreven of die later in de tekst komt.
- Verwijswoorden zorgen ervoor dat je woorden of woordgroepen niet steeds
hoeft te herhalen.
- Gebruik alleen verwijswoorden als duidelijk is waarnaar je verwijst. Verwijs
niet naar iets dat meer dan een zin terug genoemd wordt.