Verwijswoorden

Wat ga je leren en oefenen?
  • Je kunt verwijswoorden in zinnen herkennen.
  • Je kunt verwijswoorden in zinnen gebruiken.
1 / 17
next
Slide 1: Slide
Nederlands/NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Wat ga je leren en oefenen?
  • Je kunt verwijswoorden in zinnen herkennen.
  • Je kunt verwijswoorden in zinnen gebruiken.

Slide 1 - Slide

Verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen naar een ander woord of woorden in de tekst.

Slide 2 - Slide

Bijvoorbeeld
Het vaasje dat daar staat vind ik mooi. Mag ik het hebben?
De student neemt zijn laptop mee.
Sara belde mij op.  Zij wilde naar de stad gaan. Ik heb haar gezegd daar geen zin in te hebben.
Ik vind het fijn dat je gekomen bent.

Slide 3 - Slide

Verwijswoorden 
Kies het juiste verwijswoord:





Mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze

Slide 4 - Slide

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'het kind'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 5 - Quiz

Waar is mijn fiets? ..... staat buiten.
A
die
B
dat
C
de
D
dit

Slide 6 - Quiz

De open dag ... ik heb bezocht, was interessant.
A
dat
B
die

Slide 7 - Quiz

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?
A
We gingen een film kijken, die zij niet leuk vond.
B
We gingen een film kijken, dat zij niet leuk vond.

Slide 8 - Quiz

Bij onzijdige woorden gebruik je de verwijswoorden 'dit' en 'dat'.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quiz

In welke zin is het juiste verwijswoord gebruikt?
A
Ik haalde een hoog cijfer, die ik goed kon gebruiken.
B
Ik haalde een hoog cijfer, dat ik goed kon gebruiken.

Slide 10 - Quiz

Wanneer gebruik je dat of die?
Dat verwijst naar het-woorden in het enkelvoud.
Het boek dat we in de les gebruiken.
Die verwijst naar de woorden in het enkelvoud.
De bus die daar rijdt, heb ik net gemist.
Die verwijst naar alle woorden in het meervoud. 
Ik zoek de woorden die ik niet begrijp op.

Slide 11 - Slide

Het schilderij.............in de gang hangt, vind ik mooi.
A
dat
B
die

Slide 12 - Quiz

De broodjes ............we bij de bakker hebben gekocht, zijn op.
A
dat
B
die
C
dit
D
deze

Slide 13 - Quiz

Maak een zin en bijzin met volgende woord: het geld

Slide 14 - Open question

Maak een zin en bijzin met het volgende woord: de supermarkt

Slide 15 - Open question

Maak een zin en bijzin met het volgende woord: klanten

Slide 16 - Open question

Verder oefenen
Open Taalblokken
Grammatica en spelling 1F
Oefening: verwijswoorden
Klaar? Doorwerken is altijd goed.

Slide 17 - Slide