REK, P3, Vaste verbanden, voorbeelden stuva versie 1

les-informatie
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   ffRekenen mbo 2

auteur   MB
datum   februari 2023

1 / 21
next
Slide 1: Slide
RekenenMBOStudiejaar 1

This lesson contains 21 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

les-informatie
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   ffRekenen mbo 2

auteur   MB
datum   februari 2023

Slide 1 - Slide

voorbereiding voor de docent
kopiëren stappenplan

kopieën afronden



Slide 2 - Slide

per - met 1, voor 1
herhaling
voorbeelden
-Het festival kost € 6,00 per persoon.
Voor zes personen betaal je 6 x € 6,00 = € ...,00
-De auto rijdt 80 kilometer per uur.
In anderhalf uur rijdt de auto 1,5 uur x 80 km = ...     km.
-De huur van een studentenkamer bedraagt € 350,00 per mnd.
Na een jaar heeft de student 
12 maanden x € 350 = € ...    ,00 betaald.                    4200


Slide 3 - Slide

per - met 1, voor 1
herhaling
voorbeelden
-Het festival kost € 6,00 per persoon.
Voor zes personen betaal je 6 x € 6,00 = € 36,00
-De auto rijdt 80 kilometer per uur.
In anderhalf uur rijdt de auto 1,5 uur x 80 km = 120 km.
-De huur van een studentenkamer bedraagt € 350,00 per mnd.
Na een jaar heeft de student 
12 maanden x € 350 = € 4200,00 betaald.                   


Slide 4 - Slide

oefenen met de aanpak van context-opgaven
tekst en rekenen
A. de opgave splitsen in info en vraag
1- Lees tekst. Bepaal of je onbekende woorden moet opzoeken.
2- Welke gegevens zijn er in de info-tekst en de afbeelding?
3- Welke gegevens zijn er in de vraag?
4- Wat moet ik doen bij de vraag?
B. nadenken over een oplossing
5- Welke berekeningen kunnen bij de info en de vraag passen?
C. 6- de berekening(en) maken
D. 7- controleren of het zou kunnen wat ik heb uitgerekend

Slide 5 - Slide

Stap A.1 Lees en bekijk de afbeelding. Geef nog geen reactie.
Bedenk welke onbekende woorden je hier moet opzoeken.
Hoeveel moet je afrekenen
voor 2,5 kg?






                                                                                >>>

Slide 6 - Slide

A. de opgave splitsen in info en vraag
2- Welke gegevens zijn er in de info-tekst en de afbeelding?
3- Welke gegevens zijn er in de vraag?
info
500 g kost € 0,89 


vraag
afrekenen
2,5 kg                 Hoeveel moet je afrekenen voor 2,5 kg?

Slide 7 - Slide

A4- Wat moet ik doen bij de vraag?
de vraag:
Hoeveel moet ik betalen voor 2,5 kg?

de taak
- bedenken wat het verband is tussen 500 g en 2,5 kg
- uitrekenen van het geldbedrag

Slide 8 - Slide

B. 5- nadenken over een oplossing


berekeningen
- omrekenen van gram naar kilogram   (rekenkaart!)  
- hoeveel porties van (500 gram) om 2,5 kg te krijgen  
Daarvoor kan je een verhoudingstabel gebruiken.   

Slide 9 - Slide

C 6- de berekeningen maken
-rekenkaart: van gram naar kilogram is 3 stappen
: 10 : 10 : 10   (of : 1000)
500 g : 1000 = 0,5 kg
-verhoudingstabel voor de porties van 0,5 kg nodig voor 2,5 kg



- Voor 2,5 kg witlof moet je € 4,45 afrekenen.

Slide 10 - Slide

D 7- controleren of het antwoord zou kunnen kloppen
terugrekenen
2,5 kg : 0,5 kg = 5 porties van 500 g

1 portie   kost     1 x € 0,89
5 porties kosten  5 x € 0,89 = € 4,45

Dit is hetzelfde antwoord, dus waarschijnlijk is het goed.

Slide 11 - Slide

EXTRA
Je moet € 4,45 afrekenen bij de kassa.
Je hebt alleen maar munten van 1 euro in je portemonnee.
Hoeveel munten geef je aan de kassamedewerker?


                                                ?

Slide 12 - Slide

EXTRA
Je moet € 4,45 afrekenen bij de kassa.
Je hebt alleen maar munten van 1 euro in je portemonnee.
Hoeveel munten geef je aan de kassamedewerker?

Je geeft 5 x 1-euromunt .
Je krijgt 0,55 wisselgeld terug.
                                                

Slide 13 - Slide

taalprobleem?
besparen: minder geld uitgeven

De vraag is NIET:
Wat betaal je?
Maar:
Hoeveel minder betaal je 
in de reclame, dan als je de gewone
prijs moet betalen?                       elders - op een andere plaats

Slide 14 - Slide

Wat ga je doen?
Beslis of je nog een opgave met de docent gaat doen, of dat je zelfstandig aan het werk gaat in ffRekenen.

Slide 15 - Slide

Stap A.1 Lees en bekijk de afbeelding. Geef nog geen reactie.
Bedenk welke onbekende woorden je hier moet opzoeken.














                                                                                >>>

Slide 16 - Slide

A. de opgave splitsen in info en vraag
2- Welke gegevens zijn er in de info-tekst en de afbeelding?
3- Welke gegevens zijn er in de vraag?
info
afbeelding 3 x 7 pillen 
voor 1 week

vraag
hoeveel pillen
12 dagen

Slide 17 - Slide

A4- Wat moet ik doen bij de vraag?
de vraag:
Hoeveel pillen voor 12 dagen?

de taak
- tijdverschil gelijkmaken:  week  en  dagen
- aantal pillen per dag uitrekenen

Slide 18 - Slide

B. 5- nadenken over een oplossing


berekeningen
- omrekenen van week naar aantal dagen 
- aantal dagen x (aantal pillen per dag)  

Slide 19 - Slide

C 6- de berekeningen maken
- 1 week heeft 7 dagen
   op de pillenstrip zitten 3 x 7 = 21 pillen voor 1 week
   dus per dag 3 pillen
- verhoudingstabel voor aantal pillen en aantal dagen
Hoeveel pillen per dag?
Dat aantal x 12 dagen:

- Voor 12 dagen moet je 36 pillen meenemen.

Slide 20 - Slide

aan de slag                                     
Bekijk het filmpje en maak de opgaven van
ffRekenen.
Verhoudingen herkennen en gebruiken
Verhoudingen 1
Het woordje 'per' en Vaste verbanden

Slide 21 - Slide