1.8 grammatica woordsoorten

1.8 grammatica woordsoorten
zelfstandig naamwoord
werkwoord
lidwoord
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

1.8 grammatica woordsoorten
zelfstandig naamwoord
werkwoord
lidwoord

Slide 1 - Slide

Stillezen
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
  • Ik kan de lidwoorden aanwijzen in een zin.
  • Ik kan de werkwoorden aanwijzen in een zin.
  • Ik kan het zelfstandig naamwoord aanwijzen in een zin. 

Slide 3 - Slide

Welke lidwoorden ken je?

Slide 4 - Open question

Lidwoord (lw)
  •   3 lidwoorden 
  •   De, het, een 
  •  Lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord
  • Tussen het lidwoord en een zelfstandig naamwoord kan nog een bijvoeglijk naamwoord staan, bijvoorbeeld het blauwe tasje.

Slide 5 - Slide

Lidwoorden
  1. De (bepaald lidwoord) (blw)
  2. Het (bepaald lidwoord) (blw)
  3. Een (onbepaald lidwoord) (olw)

  • De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 6 - Slide

Noem 3 zelfstandige naamwoorden + het lidwoord

Slide 7 - Open question

Zelfstandige naamwoorden (zn)
Zelfstandige naamwoorden zijn:
  • mensen
  • dieren
  • planten
  • dingen
  • eigennamen (van mensen, bedrijven, steden, landen)
  • begrippen

Slide 8 - Slide

Eigenschappen zelfstandige naamwoorden (zn)
  • Voor een zelfstandig naamwoord kun je een lidwoord zetten: de leerling, een inktvis, het idee.
  • Een zelfstandig naamwoord kun je meestal in het meervoud zetten: leerlingen, kamers, zonnebloemen.
  • Van een zelfstandig naamwoord kun je vaak een verkleinwoord maken: kamertje, ideetje.
  • Tot de zelfstandig naamwoorden behoren ook de eigennamen: Maastricht, Madurodam, Mozes, Spanje, Emma.




Slide 9 - Slide

Noem 3 bijvoeglijke naamwoorden

Slide 10 - Open question

Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
  • Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een mens, dier, plant, ding of naam. Over een zelfstandig naamwoord dus.

  • De blauwe trui
  • De aardige vrouw
  • De houten trap

Slide 11 - Slide

Eigenschappen bijvoeglijke naamwoorden
  • Een bijvoeglijk naamwoord staat vaak direct voor een zelfstandig naamwoord 
  • De gelukkige jongen, warme zomers, een grappig kind 


  • Het bijvoeglijk naamwoord kan ook op een andere plek staan. Het vertelt iets over het onderwerp in die zin.
  • De bal is rond. De dames van het Nederlands voetbalelftal waren fantastisch

  • Ook dit zijn bijvoeglijk naamwoorden.
  • Vind jij haar ook Facebookverslaafd? Stapelverliefd kwam Leonoor thuis.

Slide 12 - Slide

Werkwoorden (ww)
  • Een werkwoord drukt een handeling, situatie of een gebeurtenis uit: bellen, struikelen, zijn, sneeuwen. 
  • Het hele werkwoord heet ook wel infinitief. Het eindigt op -(e)n.
  • Een werkwoord kun je aanpassen:
  1. aan de persoon die iets doet - hij belt, de kinderen werken
  2. aan de tijd - ik werkte, ik moest werken, het heeft gesneeuwd
Dit noem je vervoegen

Slide 13 - Slide

Lidwoord EEN
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord

Slide 14 - Quiz

Lidwoord DE
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord

Slide 15 - Quiz

Lidwoord HET
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord

Slide 16 - Quiz

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 17 - Quiz

Jan heeft een nieuwe auto gekocht.
A
auto is bijvoeglijk naamwoord
B
Jan is bijvoeglijk naamwoord
C
nieuwe is bijvoeglijk naamwoord

Slide 18 - Quiz

De
mooie
bloemen
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

Slide 19 - Drag question

Rijst
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 20 - Quiz

Tekst
Zelfstandig naamwoord
Bijv. naamwoord
timer
1:00
huisarts
wit
fiets
groot
duur
jong
nieuw
oma 
interessant
klaslokaal

Slide 21 - Drag question

aanwijzen in een zin.
Na deze les, 
wil ik...
de uitleg nog 1 keer horen
meer voorbeelden krijgen
meer oefeningen maken
zelf aan de slag met de opdrachten

Slide 22 - Poll