Lees de tekst en kijk goed naar de groene woorden
a) Ze vragen naar een persoon, dier, ding of begrip
b) Ze vragen op welke plaats, op welk tijdstip, om welke reden of op welke manier iets gebeurt.
Fleur: Met een zeilboot voeren we de Waddenzee op. Daar wachtten we tot het eb werd. Dan komen de zandbanken droog te
liggen en kun je eroverheen lopen. We maakten een avondwandeling over het wad. En we bleven slapen in de boot!
Julian: Wat voor boot was het?
Fleur: We gingen met een tjalk. Dat is een zeilboot voor ongeveer twintig mensen.
Boris: Wie gingen er allemaal mee?
Fleur: Er waren drie gezinnen aan boord. En een schipper en een matroos natuurlijk. O ja, en de gids. Die vertelde ons alles over
de dieren die we zagen.
Julian: Welke dieren heb je gezien dan?
Fleur: Tijdens het wadlopen zagen we strandkrabben en slijkgarnalen. En allerlei soorten rare wormen.
Boris: Wat was het leukste dier dat je tegenkwam?
Fleur: Daar hoef ik niet lang over na te denken. Op een zandbank zagen we een paar zeehonden. Zo bijzonder om die van
dichtbij te zien!