Les 11 voor 2/hv
1 / 25
Lesson duration is: 60 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
hoe schrijf je 1 in het Duits?
Slide 2 - Open question
hoe schrijf je 16 in het Duits?
Slide 3 - Open question
hoe schrijf je 11 in het Duits?
Slide 4 - Open question
hoe schrijf je 17 in het Duits?
Slide 5 - Open question
Slide 6 - Slide
Wie schreibst du 68 auf Deutsch?
A
achtundsechszig
B
sechsundachtzig
C
sechundachtzig
D
achtundsechzig
Slide 7 - Quiz
Wie schreibst du 47 auf Deutsch?
A
siebundvierzig
B
siebenundvierzig
C
vierundsiebenzig
D
vierundsiebzig
Slide 8 - Quiz
Ihr (mixen) ________ die Getränke
Slide 9 - Open question
Wie ______ (heißen) du?
Slide 10 - Open question
Slide 11 - Slide
Frau (v)
Mann (m)
Kind (o)
Kinder (mv)
Kombiniere die Artikel mit den Nomen
der
die
die
das
ein
ein
eine
keine
Slide 12 - Drag question
Habt ihr _________ Mann (m) gesehen?
Die Polizei sucht _________ Frau (v).
Im wasser schwimmt _________ Kind (o).
_________ Eltern (mv) sind sehr streng.
_________ Hund (m) isst das Futter
ein
ein
eine
eine
ein
Slide 13 - Drag question
Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E? (Twee antwoorden zijn juist!)
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud
Slide 14 - Quiz
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Was ist sein Name ?
Was ist sein Name ?
A
Was
B
ist
C
sein
D
Name
Slide 15 - Quiz
Dies ist (mijn)…...Buch (o)
A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein
Slide 16 - Quiz
vertaal het bezittelijk voornaamwoord:
Maaike ist (haar) Freundin (v).
Maaike ist (haar) Freundin (v).
A
meine
B
seine
C
ihre
D
eure
Slide 17 - Quiz
vertaal het bezittelijk voornaamwoord
Das sind (onze) Eltern (mv)
Das sind (onze) Eltern (mv)
A
meine
B
dien
C
ihre
D
unsere
Slide 18 - Quiz
Slide 19 - Slide
Der, die oder das?
Haus
Haus
A
der
B
die
C
das
Slide 20 - Quiz
Der, die oder das?
Bruder
Bruder
A
der
B
die
C
das
Slide 21 - Quiz
Slide 22 - Slide
Slide 23 - Slide
Maak een rangtelwoord:
2
2
Slide 24 - Open question
Maak een rangtelwoord:
29
29
