Spelling - werkwoorden

1 / 40
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

lesdoel
belangrijkste (werkwoord)spellingregels herhalen 
zodat je deze correct kunt toepassen in teksten

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

PW schrijfvaardigheid 
1) FT sollicitatiebrief
2) FT recensie
3) PW column

samen tellen de toetsen 2x mee (in periode 4)

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

uitleg lesssenserie spelling
6 lessen:
1) nut van spelling (vorige les)
2) H1: werkwoordspelling
3) H2.1 t/m 2.5
4) H2.6 t/m 2.10
5) H2.11 t/m 2.13 + sollicitatiebrief oefenen
6) FT sollicitatiebrief schrijven + nakijken

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

aan het eind van de lessenserie
1) Je hebt een spellinggeweten gecreëerd: je weet op welke drie principes de Nederlandse spellingregels zijn gebouwd en waarom het nuttig is om goed te kunnen spellen (met name: zodat je niet voor aap staat)
2) Je bent je bewuster van hoe goed je bent in spelling. Je weet welke onderdelen je lastig vindt en waar je je nog meer in moet verdiepen om een foutloze tekst te kunnen schrijven (in 5v/6v).

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

herhaling eerste les
3 basisprincipes van de Nederlandse spelling:
1) uitspraak (fonologie)
2) etymologie
3) gelijkvormigheid (morfologie)


Slide 6 - Slide

https://www.vlaanderen.be/taaladvies/spellingregels/basisprincipes-van-de-nederlandse-spelling-uitspraak-gelijkvormigheid-etymologie
Spellinggeweten
Als het goed is, hebben jullie nu een spellinggeweten (begrijpen jullie hoe spellingregels zijn opgebouwd en waarom ze nuttig zijn)

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Spellingbewustzijn
Dat weet je waarschijnlijk pas na de Formatieve Toets... tussendoor kun je steeds opdrachten maken om te kijken hoe goed je in een bepaald onderdeel bent. Tijdens deze lessenserie ga je zelf bijhouden waar je goed in bent en waar je moeite mee hebt. Hoe ga je dat doen?

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

test!
Hoe goed ben jij in werkwoordspelling?
Houd bij hoeveel vragen je goed hebt.

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Slide 10 - Video

This item has no instructions

(vinden) je het verveld dat je ouders naar Suriname (emigreren) zijn?
A
vind
B
vindt

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

(vinden) je het verveld dat je ouders naar Suriname (emigreren) zijn?
A
geëmigreert
B
geëmigreerd

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

In welke minuut van de wedstrijd (worden) er voor het eerst (scoren)
A
word
B
wordt

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

In welke minuut van de wedstrijd (worden) er voor het eerst (scoren)
A
gescoort
B
gescoord

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

'(redden) uzelf', zei ik tegen het slachtoffer. 'Mijn aanwezigheid is elders (vereisen)
A
red
B
redt

Slide 15 - Quiz

This item has no instructions

'(redden) uzelf', zei ik tegen het slachtoffer. 'Mijn aanwezigheid is elders (vereisen)
A
vereist
B
vereisd

Slide 16 - Quiz

This item has no instructions

Deze uitsmijter heeft jarenlang (rugbyen).
A
gerugbyt
B
gerugbyd

Slide 17 - Quiz

This item has no instructions

Deze uitsmijter eet tegenwoordig vooral (frituren) voedsel.
A
gefrituurt
B
gefrituurd

Slide 18 - Quiz

This item has no instructions

Pas toen de directeur 's nachts moest braken, (merken) hij dat hij te zwaar (tafelen) had.
A
merkte
B
merkde

Slide 19 - Quiz

This item has no instructions

Pas toen de directeur 's nachts moest braken, (merken) hij dat hij te zwaar (tafelen) had.
A
getafelt
B
getafeld

Slide 20 - Quiz

This item has no instructions

Gelukkig had ik juist al mijn bestanden (saven) toen mijn computer (crashen).
A
gesavet
B
gesaved

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Gelukkig had ik juist al mijn bestanden (saven) toen mijn computer (crashen).
A
crashte
B
crashde

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Totaal niets (vermoeden) dat er een surprise party voor hem was (organiseren), liep hij zijn kamer in.
A
vermoedent
B
vermoedend

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Totaal niets (vermoeden) dat er een surprise party voor hem was (organiseren), liep hij zijn kamer in.
A
georganiseert
B
georganiseerd

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

'Waar (vinden) ik een goede loodgieter?' (verzuchten) de aannemer.
A
vind
B
vindt

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

'Waar (vinden) ik een goede loodgieter?' (verzuchten) de aannemer.
A
verzuchte
B
verzuchtte

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Nadat hij was (uitloggen), at de portier een boterhammetje en (vouwen) hij de krant open.
A
uitgelogt
B
uitgelogd

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Nadat hij was (uitloggen), at de portier een boterhammetje en (vouwen) hij de krant open.
A
vouwte
B
vouwde

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Nu de kerst (naderen), zijn de dagen van deze kalkoen (tellen)
A
nadert
B
naderd

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Nu de kerst (naderen), zijn de dagen van deze kalkoen (tellen)
A
getelt
B
geteld

Slide 30 - Quiz

This item has no instructions

Hoe heb je het gedaan?
1) 16 t/m 20 goed = lekker bezig! Jij hebt wwspelling onder controle
2) 12 of 15 goed = toppertje. Je kunt wel nog wat oefening gebruiken. 
3) 8 of 11 goed = niet slecht. Sommige regels heb je onder controle maar je bent nog niet klaar voor de toets. 
4) 1 - 7 goed = spelling is niet echt jouw ding. Laten we samen nog een keer de regels doornemen en een paar opdrachten maken.

Slide 31 - Slide

This item has no instructions

Hoe heb je het gedaan?
1) 19 t/m 20 goed =  lekker bezig! Jij hebt wwspelling onder controle. Je hoeft alleen opdracht 13 te maken.
2) 16 of 18 goed = toppertje. Je kunt wel nog wat oefening gebruiken. Maak opdracht 9 en 13.
3) 12 t/m 15 goed = niet slecht. Sommige regels heb je onder controle maar je bent nog niet klaar voor de toets. Maak opdracht 9, 10 en 13.
4) 1 - 11 goed = spelling is niet echt jouw ding. Laten we samen nog een keer de regels doornemen en opdracht 9, 10, 11 en 13 maken.

Klaar? Lees blz 255 en 256 en maak 1 en 2.

Slide 32 - Slide

This item has no instructions

Slide 33 - Video

This item has no instructions

Slide 34 - Slide

This item has no instructions

opdracht 13
nog één keer oefenen

Slide 35 - Slide

This item has no instructions

opdracht 13
1 uitgebreide, wordt, tentoongesteld
2 werd, ontvluchte, gearresteerd
3 verlote, toegestuurd
4 richtte … op, initieerde, haatten
5 ingerichte, glanzende, vergulde, gepleisterde
6 gestrande, gesleept
7 gerooide, wordt, verhandeld
8 eist, ontmantelt
9 verlichte, geklede, kleumend
10 bemestte, zaait (in)

Slide 36 - Slide

This item has no instructions

ezelsbruggetje?

Slide 37 - Mind map

This item has no instructions

Slide 38 - Video

This item has no instructions

lesdoel
belangrijkste spellingsregels herhalen 
zodat je deze correct kunt toepassen

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Tot morgen
Vergeet niet Het diner te lezen!

Slide 40 - Slide

This item has no instructions