les 12/10

Aan het eind van deze week:
- Heb je grammatica §1 en §2 herhaald
- Kunnen je zinnen verdelen in zinsdelen
- Weet je wat het verschil is tussen zinsdelen en woordsoorten
- Kun je voegwoorden herkennen en op de juiste manier gebruiken

Pak je schrift voor aantekeningen!

Vandaag: toets bespreken, zinsdelen herhalen en huiswerk maken
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 40 min

Items in this lesson

Aan het eind van deze week:
- Heb je grammatica §1 en §2 herhaald
- Kunnen je zinnen verdelen in zinsdelen
- Weet je wat het verschil is tussen zinsdelen en woordsoorten
- Kun je voegwoorden herkennen en op de juiste manier gebruiken

Pak je schrift voor aantekeningen!

Vandaag: toets bespreken, zinsdelen herhalen en huiswerk maken

Slide 1 - Slide

Woordsoorten
Zinsdelen
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
werkwoord
onderwerp
persoonsvorm
werkwoordelijk gezegde

Slide 2 - Drag question

Persoonsvorm
Zinsdelen
Onderwerp 
Werkwoordelijk gezegde 
Lijdend voorwerp 
Meewerkend voorwerp 
Bijwoordelijke bepaling
De zin van tijd veranderen. 
Verdeel de zin in zinsdelen. Alles wat voor de pv staat, is één zinsdeel. 
Wie/wat + pv + o?
Alle werkwoorden uit de zin 
Aan/voor wie + pv + ow + lv + wg?
Alles wat je nog niet hebt benoemd (prullenbak)
Wie of wat + pv + wg?

Slide 3 - Drag question

Benoem de zinsdelen
Pv
Ow
Lv
Mv
Hij
mailt
zijn collega
de documenten.

Slide 4 - Drag question

Die kapotte voetbalschoenen lopen nog altijd prima. 
Benoem het zinsdeel 'die kapotte voetbalschoenen'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
Ander zinsdeel

Slide 5 - Drag question

Waarom geef je die oude sportschoenen aan je buurjongen?
Benoem het zinsdeel 'oude sportschoenen'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
Ander zinsdeel

Slide 6 - Drag question

Mijn oom heeft afgelopen zondag 30 kilometer hardgelopen.
Benoem het zinsdeel 'heeft hardgelopen'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
Ander zinsdeel

Slide 7 - Drag question

Geef jij je neefje ook een stukje taart?
Benoem het zinsdeel je neefje'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
naamwoordelijk gezegde (wg)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
Ander zinsdeel

Slide 8 - Drag question

Mij heeft niemand iets verteld.
Benoem het zinsdeel 'mij'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
ander zinsdeel

Slide 9 - Drag question

Hij kan verkeerd gelopen zijn.
Benoem het zinsdeel 'kan gelopen zijn'
sleep het juiste zinsdeel naar het vak hiernaast
Onderwerp (ow)
werkwoordelijk gezegde (wg)
lijdend voorwerp
(lv)
meewerkend voorwerp (mv)
ander zinsdeel

Slide 10 - Drag question

Alles bij elkaar. Ontleed de zin met zinsdeelstrepen

De docent heeft ons gisteren huiswerk gegeven.
timer
2:00

Slide 11 - Open question

Antwoord vorige vraag 
/ De docent / heeft / ons / gisteren / huiswerk / gegeven /

pv = heeft
wg = heeft gegeven 
ow = de docent
lv = huiswerk
mv = ons
ander zinsdeel = gisteren

Slide 12 - Slide

Weet je nu:
- Hoe je zinnen moet verdelen in zinsdelen?
-  Wat het verschil is tussen zinsdelen en woordsoorten?
- Wat voegwoorden zijn en hoe je deze moet benoemen?










Huiswerk: Online methode - cursus 5: grammatica
Online methode - cursus 5: grammatica
§ 1 WS Herhaling leerjaar 1 th: 
  • Opdracht 3, 4, 6, 7, 8

§ 2 ZD Herhaling leerjaar 1 th: 
Opdracht 3, 5, 6, 7, 8


Slide 13 - Slide