Les 10 mei 2021

Deze les:
  • rondvraag
  • herhaling theorie H5
  • toets "bespreken" H5 
  • (voorbereiden op de toets)
1 / 24
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Deze les:
  • rondvraag
  • herhaling theorie H5
  • toets "bespreken" H5 
  • (voorbereiden op de toets)

Slide 1 - Slide

Rondvraag

Slide 2 - Slide

Herhaling theorie H5
--> Jullie krijgen allemaal een groen en een rood papiertje. 

Groen = het antwoord is waar en/of optie 1.
Rood = het antwoord is niet waar en/of optie 2.


Slide 3 - Slide

Lezen H5
Het doel van de tekst is informeren. 
De schrijver wil ...

1) dat je iets te weten komt (=groen)
2) dat je weet hoe je iets moet doen (=rood)

Slide 4 - Slide

Lezen H5
Een reclametekst is een voorbeeld van een tekstsoort met als doel ...

1) iets laten doen (activeren) (=groen)
2) een mening geven (overtuigen) (=rood)

Slide 5 - Slide

Lezen H5
Een bespreking van een cd of film is een voorbeeld van een tekstsoort met als doel ...

1) vermaken (amuseren) (=groen)
2) een mening geven (overtuigen) (=rood)

Slide 6 - Slide

Lezen H5
Het doel van de tekst is instrueren (iets leren of uitleggen).
De schrijver wil ...

1) dat je zijn mening overneemt (=groen)
2) dat je weet hoe je iets moet doen (=rood)

Slide 7 - Slide

Woordenschat H5
Als je de betekenis van een woord niet kent, kun je op zoek gaan naar een bekend deel van het woord. Dat kan bij woorden: die zijn samengesteld, met een voorvoegsel en met woorden bij een achtervoegsel.

1) waar (=groen)
2) niet waar (=rood)

Slide 8 - Slide

Woordenschat H5
'Prijsverhoging' is een voorbeeld van een samengesteld woord.

1) waar (=groen)
2) niet waar (=rood)

Slide 9 - Slide

Woordenschat H5
Wat betekent het voorvoegsel 'her-'?

1) niet of zonder (=groen)
2) opnieuw, nog een keer (=rood)

Slide 10 - Slide

Woordenschat H5
Wat betekent het achtervoegsel '-vol'?

1)  zonder (=groen)
2) met veel (=rood)

Slide 11 - Slide

Taalverzorging 1
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) vertelt iets over een werkwoord.

1) waar (=groen)
2) niet waar (=rood)

Slide 12 - Slide

Taalverzorging 1
Soms staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord.

1) waar (=groen)
2) niet waar (=rood)

Slide 13 - Slide

Taalverzorging 1
Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in de volgende zin:
"Dat verwende, zeurende ventje huilt, omdat hij het grote cadeau wil hebben."

1) verwende en grote (=groen)
2) verwende, zeurende en grote (=rood)

Slide 14 - Slide

Taalverzorging 1
Een zilveren oorbel, een plastic emmer etc. Zilveren en plastic zijn voorbeelden van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.

1) waar (=groen)
2) niet waar(=rood)

Slide 15 - Slide

Taalverzorging 2
Met een verwijswoord kun je verwijzen naar woorden die je eerder hebt gebruikt. 

1) waar (=groen)
2) niet waar (=rood)

Slide 16 - Slide

Taalverzorging 2
Naar zelfstandig naamwoorden in het enkelvoud, vrouwelijk (v), verwijs je met hij, hem, deze, die.

1) waar (=groen)
2) niet waar (=rood)

Slide 17 - Slide

Taalverzorging 2
"Daar hangt de poster van dat/die boek." 

1) dat (=groen)
2) die (=rood)

Slide 18 - Slide

Taalverzorging 3
Zwakke werkwoorden veranderen van klank in de verleden tijd.

1) waar (=groen)
2) niet waar (=rood)

Slide 19 - Slide

Taalverzorging 3
Zo schrijf je de persoonsvorm in de verleden tijd (zwak):
enkelvoud: ik-vorm + -de of -te
meervoud: ik-vorm + -den of -ten

1) waar (=groen)
2) niet waar (=rood)

Slide 20 - Slide

Taalverzorging 3
"Mijn broer beweerde / beweerdde dat hij was gezakt voor mijn rijexamen door zijn kletsende rijinstructeur."

1) beweerde (=groen)
2) beweerdde (=rood)

Slide 21 - Slide

Taalverzorging 3
"Gisteren bereide / bereidde Marianne een heerlijke vegetarische maaltijd."

1) bereide (=groen)
2) bereidde (=rood)

Slide 22 - Slide

Toets 'bespreken' H5

Slide 23 - Slide

Voorbereiden op de toets
Oefen met de theorie door middel van de oefentoets, extra opdrachten of de opdrachten van 'Trainen'. 

Slide 24 - Slide