Quiz week 4

• Geneeskunde
• Speciaal Onderwijs
• WO
• Studiejaar 2

Quiz week 4

Wat is de belangrijkste oorzaak van oedeem bij het nefrotisch syndroom?

1. Verhoogde bloeddruk
2. Hematurie
3. Hypoalbuminemie
4. Oligurie

Bij welk syndroom is tromboseneiging een vaak voorkomend probleem?

1. Nefritisch syndroom
2. Nefrotisch syndroom
3. Beide
4. Geen van beide

1. correct
2. incorrect

1. decreased
2. increased
3. remained the same

1. Pararenal fascia
2. Renal fascia
3. Transversalis fascia
4. Peritoneum

1. right renal artery
2. left renal artery
3. right renal vein
4. left renal vein

Wat is geen gevolg van een arterioveneuze fistel?

1. betere dialyse
2. dilatatie vene
3. verdunde arteriële vaatwand
4. verdikte arteriële vaatwand

Een patiënt heeft een hypovolemische shock. Welk bloedvat zal contraheren?

1. Vas efferens
2. Vas afferens

Hoe verschuift het volume tijdens een hypovolemische shock?

1. Intracellulair naar extracellulair
2. Extracellulair naar intracellulair

1. Dengue fever
2. HIV/AIDS
3. malaria
4. tuberculosis

Welke structuren raken het eerst beschadigd bij te weinig perfusie?

1. Glomeruli
2. Opstijgende en dalende lus van Henle
3. Verzamelbuis
4. De tubuli en dikke opstijgende deel van de lus van Henle

Bij chronische nierziekte is er een grote kans op:

1. Hyperkaliëmie en oedeem
2. Hypernatriëmie en oedeem
3. Hypokaliëmie en oedeem
4. Hyponatriëmie en oedeem

1. correct
2. incorrect

1. decreased
2. increased
3. remained the same

Wat gebeurt er met de urine osmolariteit bij hypovolemisch shock?

1. Gaat omhoog
2. Daalt heel snel
3. Blijft hetzelfde