Voornaamwoorden pers. aanw. bezit. vr. onbep.

 grammatica woordsoorten
 voornaamwoorden
1 / 43
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

 grammatica woordsoorten
 voornaamwoorden

Slide 1 - Slide

Inhoud van de les
Lesdoelen
Theorie voornaamwoorden
Volgende les

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Aan het einde van de les kan ik voornaamwoorden benoemen in een zin. 

Aan het einde van de les kan ik uitleggen welke voornaamwoorden er zijn

Slide 3 - Slide

voornaamwoorden
Ezelsbruggetje

Vervangt of verwijst naar iets of iemand

(mensen = iemand) 
(dieren, planten, dingen, zaken = iets)

Slide 4 - Slide


 Soorten voornaamwoorden (die we behandelen)


  • Persoonlijk voornaamwoord: ‘Ben ik nou zo slim, of zijn jullie zo dom?’

  • Bezittelijk voornaamwoord: ‘Onze hond kan allerlei kunstjes.’

  • Aanwijzend voornaamwoord: ‘Ik wil die fiets met dat mandje.’

  • Vragend voornaamwoord:Welke boeken zullen we meenemen?’

  • Onbepaald voornaamwoord:Iedereen kreeg een cadeautje.’


Slide 5 - Slide

Persoonlijk voornaamwoord
Een persoonlijk voornaamwoord (pers. vnw.) duidt een persoon, dier of ding aan. 

VB. Zij verloren de wedstrijd. Pas op, hij bijt! Ik heb het op tafel gelegd.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Bezittelijk voornaamwoord
Een bezittelijk voornaamwoord (bez. vnw.) geeft aan van wie iets is, een bezit. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort. 

VB: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend

Maar: de tuin is van jullie > in dit geval is 'jullie' een pers. vnw.

Slide 8 - Slide

Is 'mij' persoonlijk of bezittelijk:
Dat boek is van mij.
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 9 - Quiz

Komen jullie ook naar de kampioenswedstrijd kijken?

'jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 10 - Quiz

Deze glutenvrije spaghetti is speciaal voor mij gemaakt.

'mij' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 11 - Quiz

Wat is de juiste spelling?

A
Dat is toch jouw schrift?
B
Dat is toch jou schrift?

Slide 12 - Quiz

Zie vorige dia, wat is het verschil tussen jou en jouw?

Slide 13 - Open question

Het is fijn dat ik 'm nog even gesproken heb voor z'n vertrek naar Amerika.

Het =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Een bezittelijk voornaamwoord ...
A
zegt iets over een werkwoord
B
geeft aan wie iets doet
C
geeft aan hoe iemand zich voelt
D
geeft aan van wie iets is

Slide 15 - Quiz

Zou u ons werkstuk deze week nog voor ons kunnen nakijken, meneer?

ons =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Zie vorige dia, wat is het verschil tussen ons huiswerk en voor ons?

Slide 17 - Open question

Aanwijzend voornaamwoord
Wijst iets aan (letterlijk!): 
deze, die, dit, dat, zo'n, zulke, dergelijke, dezelfde. (8)

Deze dag gaat heel leuk worden.
Die leerling heeft goed gescoord!

Staat meestal voor een znw, maar je kan het znw er ook achter denken: 
Deze hond luistert beter dan die (hond).

Slide 18 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Deze en die      verwijzen naar de-woord of meervoud
Deze mensen zijn gelukkig - Deze  jongen is gelukkig.

Dit en dat          verwijzen naar het-woord, of iets onbepaalds
                              Het meisje dat daar staat is erg sterk.
Deze en dit      gebruik je bij dingen die dichtbij zijn.
Die en dat         gebruik je bij dingen die veraf zijn.

Slide 19 - Slide

Aanwijzend voornaamwoord
Let op:
- Dat en die zijn alleen aanwijzend voornaamwoorden als je ze kunt vervangen voor dit en deze.

- Woorden die een plaats of richting aangeven, zijn geen aanwijzend voornaamwoorden (daar, daarheen, daarover, daarlangs)

Slide 20 - Slide


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Ik heb dit onderdeel altijd al makkelijk gevonden. 

Slide 21 - Open question

Hoeveel voornaamwoorden zitten er in de volgende zin:
Jullie moeten hem deze vraag stellen.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 22 - Quiz


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.
Aanwijzend voornaamwoord vind ik zo'n gemakkelijke woordsoort.  

Slide 23 - Open question


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Deze vraag vind ik helemaal niet moeilijk. 

Slide 24 - Open question

Wat is de juiste spelling?

A
Dat potlood is toch van uw?
B
Dat potlood is toch van u?

Slide 25 - Quiz

Jullie paspoorten zijn niet meer geldig.
'Jullie' is een
A
bezittelijk vnw.
B
persoonlijk vnw.

Slide 26 - Quiz

Wie haalt jullie op?

jullie =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 27 - Quiz

Zijn pen doet het niet.

Is 'zijn' een bezittelijk of een persoonlijk voornaamwoord?
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 28 - Quiz


Benoem het aanwijzende voornaamwoord.

Dergelijke vragen mogen ze me gerust stellen.  

Slide 29 - Open question

Een persoonlijk voornaamwoord ...
A
geeft aan van wie iets is
B
zegt iets over een situatie
C
duidt een persoon of ding aan
D
zegt aan wie iets gegeven wordt

Slide 30 - Quiz

Vragend voornaamwoord
Dit zijn: wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Staan meestal aan het begin van de zin maar dat hoeft niet:

'Wie van jullie wil even een boodschap voor me doen?'
'Hij vroeg wie van ons even een boodschap voor hem wilde doen.'

Slide 31 - Slide

Vragend voornaamwoord
Pas op:
- Wie en wat zijn geen vragend voornaamwoorden als ze terugverwijzen naar een eerder genoemd woord.

- Woorden die vragen naar een plaats en tijd zijn geen vragend voornaamwoorden (waarheen, wanneer, waar,).

- Het woord 'Hoe' is geen vragend voornaamwoord!

Slide 32 - Slide

Wat zijn de vragende vnw. in de zin: 'Wat vertelde die jongen aan jou?'

Slide 33 - Open question

Wat is het vragend vnw. in de zin:
'Vertelde die jongen nou waar het feest was?'
A
waar
B
die
C
nou
D
er is geen vragend vnw

Slide 34 - Quiz

Onbepaald voornaamwoord
Een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets vaags. Het zegt niet precies wie of wat bedoeld wordt. Dat kunnen personen of dingen zijn.
Onbepaalde voornaamwoorden zijn: 

(zo)iets, niets, iemand, niemand, iedereen, menigeen, het, alles, men, wat elk(e), ieder(e), menig(e), wat, ene, (een) zekere, een of ander(e).

Slide 35 - Slide

Wat voor soort voornaamwoord is 'men'?
A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Onbepaald voornaamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 36 - Quiz

Hoeveel aanwijzende voornaamwoorden zitten er in de zin?

De drie jongeren die gisteren dat kleine winkeltje hebben overvallen zijn gisteren in die straat opgepakt.
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 37 - Quiz

Ik vind deze opdracht niet moeilijk.
welk voornaamwoord is deze?
A
Vragend voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Persoonlijk voornaamwoord
D
Onbepaald voornaamwoord

Slide 38 - Quiz

Niemand wil nog pannenkoeken.
Welk voornaamwoord is 'niemand'?

Slide 39 - Open question

Welke zin heeft geen onbepaald voornaamwoord?
A
Niemand weet wat er aan de hand is.
B
Wat is er aan de hand?

Slide 40 - Quiz

Welk woord is geen onbepaald voornaamwoord?
A
Men
B
Derde
C
Ergens
D
Iets

Slide 41 - Quiz

Lesdoelen behaald?
Aan het einde van de les kan ik voornaamwoorden benoemen in een zin. 

Aan het einde van de les kan ik uitleggen welke voornaamwoorden er zijn

Slide 42 - Slide

Volgende les
Bijwoorden en voorzetsels of spelling

Slide 43 - Slide