WRE 1TC - Werkwoordspelling - §11 Werkwoordsvormen en werkwoordstijden

Nederlands
Welkom 1TC!
Cursus 7 - Werkwoordspelling
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands
Welkom 1TC!
Cursus 7 - Werkwoordspelling

Slide 1 - Slide

PLANNING
  • Lesdoelen
  • Herhalingsvragen
  • Uitleg: werkwoordsvormen en werkwoordstijden
  • Oefenen
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiten

Slide 2 - Slide

  • Je kunt werkwoordsvormen herkennen, zodat je weet welke regel je moet toepassen.
  • Je kunt werkwoordstijden herkennen en gebruiken.
Lesdoelen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Er volgen nu wat herhalingsvragen

Slide 5 - Slide

Welke regels kun je toepassen bij het spellen van het voltooid deelwoord?
A
langer maken (verlengproef)
B
De zin in een andere tijd zetten
C
De zin van tijd veranderen
D
't ex kofschip

Slide 6 - Quiz

Het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden eindigt vaak op …


A
-d
B
-en
C
-t

Slide 7 - Quiz

Welke regel pas je toe als een voltooid deelwoord bijvoeglijk is gebruikt?
Bijvoorbeeld: de gewonnen wedstrijd, de gezette koffie.

Slide 8 - Open question

Het ... (landen) vliegtuig.


A
landen
B
gelande
C
gelandde

Slide 9 - Quiz

De ... (redden) hond.


A
redden
B
gerede
C
geredde

Slide 10 - Quiz

Weglatingsstreepje
blz. 254-255.
§11 Werkwoordsvormen
en werkwoordstijden
Hoe je een werkwoord spelt, hangt af van de werkwoordsvorm en de werkwoordstijd. Je hebt in deze cursus vijf werkwoordsvormen geleerd. Op de volgende slide vind je een overzicht.

Slide 11 - Slide

Werkwoordsvormen
Je hebt geleerd dat werkwoorden verschillende vormen kunnen hebben. Hier staan ze nog eens op een rijtje:
  • infinitief (het hele werkwoord, de wij-vorm): werken, lopen.
  • persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt): werk, loop.
  • persoonsvorm verleden tijd (pvvt): werkte, liep.
  • voltooid deelwoord (vd): gewerkt, gelopen.
  • onvoltooid deelwoord (ovd): werkend, lopend. 

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Welke werkwoordsvorm?

De luiaard *beweegt* zich nauwelijks.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord
D
infinitief (wij-vorm)

Slide 14 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

Een luiaard heeft veel zijn moeder *geleerd*.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord
D
infinitief (wij-vorm)

Slide 15 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

Het *hangen* kost de luiaard geen enkele moeite of kracht.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord
D
infinitief (wij-vorm)

Slide 16 - Quiz

Welke werkwoordsvorm?

Een luiaard kan zelfs *hangend* slapen.
A
persoonsvorm
B
voltooid deelwoord
C
onvoltooid deelwoord
D
infinitief (wij-vorm)

Slide 17 - Quiz

Uitlegfilmpje!

Slide 18 - Slide

Werkwoordstijden
Er zijn verschillende werkwoordstijden

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
    Eva kijkt naar het journaal. Sam arriveert op tijd.
  • Onvoltooid verleden tijd (ovt):
    Eva keek naar het journaal. Sam arriveerde op tijd.
  • Voltooid tegenwoordige tijd (vtt):
    Eva heeft naar het journaal gekeken. Sam is op tijd gearriveerd.
  • Voltooid verleden tijd (vvt):
    Eva had naar het journaal gekeken. Sam was op tijd gearriveerd.

Slide 19 - Slide

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
Onvoltooid verleden tijd (ovt)
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
Voltooid verleden tijd (vvt)
Nora werkt aan een nieuw boek.
Nora had aan een nieuw boek gewerkt.
Nora heeft aan een nieuw boek gewerkt.
Nora werkte aan een nieuw boek.

Slide 20 - Drag question

Onvoltooid tegenwoordige tijd (ott)
Onvoltooid verleden tijd (ovt)
Voltooid tegenwoordige tijd (vtt)
Voltooid verleden tijd (vvt)
Vanmorgen [hebben] Senna en Nora nog folders verspreid in deze wijk.
Twee formule 1-wagens [waren] tijdens de race in de boarding beland.
De verbouwing van het gemeentehuis [kost] de gemeente flink wat geld.
Die herrieschoppers [verpestten] het feestje.

Slide 21 - Drag question

Aan het werk
Optie A
= huiswerk
Optie B
als optie A klaar is
Optie C
als optie A klaar is
Cursus 7: Spelling §11 
(blz. 260-261).

Havo: opdracht 1, 2, 3 en 6.




Oefen verder in de online trainer via Magister -> leermiddelen -> Nederlands -> Cursus 7 Spelling ->  §7, 8, 9, 10 of 11.




Maak een samenvatting van spelling §7 t/m 11. Gebruik voorbeelden uit het boek of verzin zelf voorbeelden.

timer
10:00

Slide 22 - Slide