Nederlands Thema 3 Spelling en grammatica

Thema 3 les 1 Spelling en grammatica
Zinsdelen en persoonsvorm
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Thema 3 les 1 Spelling en grammatica
Zinsdelen en persoonsvorm

Slide 1 - Slide

Zinsdelen
Een zinsdeel is een stukje van een zin wat uit 1 of meerdere woorden bestaat . Je kunt zinsdelen veranderen maar de woorden blijven bij elkaar.



Slide 2 - Slide

Anna / zaaitin haar moestuin  /de boontjes

  • De boontjes zaait Anna in haar moestuin
  • In haar moestuin zaait Anna de boontjes
  • Zaait Anna in haar moestuin de boontjes?


Denk om hoofdletters en leestekens!

Slide 3 - Slide

De zin verdelen
Zinsdelen kunnen uit één of meerdere woorden bestaan.

Om zinsdelen te vinden,
hussel je de zin door elkaar.

Alles wat vóór de persoonsvorm
staat of kan staan is één zinsdeel.

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Video

Wat is een persoonsvorm?
De persoonsvorm is het belangrijkste woord in een zin.
Er zijn 2 manieren om de persoonsvorm te vinden:
  1. Maak een vraagzin
  2. Verander de tijd van de zin.

Slide 6 - Slide

Is de zin juist verdeeld in zinsdelen?
Koala's | eten | geen | vlees.
A
juist
B
onjuist

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm?

Wij halen morgen een hond uit het asiel.
A
hond
B
morgen
C
wij
D
halen

Slide 8 - Quiz

Wat is de pv in de zin:
De leerlingenraad zoekt dit schooljaar nieuwe leden.

Slide 9 - Open question

Wat is de pv in de zin:
Hoeveel beltegoed heb jij gekregen?

Slide 10 - Open question

Wat is de pv in de zin:
De nieuwe mentor van 2C sport elke morgen voor schooltijd.

Slide 11 - Open question

Het onderwerp
Stel de vraag: Wie of wat doet het?
Het onderwerp is altijd een ding of een persoon. 

Bijvoorbeeld: Mijn broer helpt in het weekend met de afwas.
Wie of wat helpt met de afwas?

Het onderwerp is mijn broer.

Slide 12 - Slide

wat is het onderwerp?
Het paard heeft al het voer opgegeten
A
Het paard
B
heeft
C
al het voer
D
opgegeten

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp?

De begroeiing van de dijk werd te hoog.
A
De begroeiing van de dijk
B
werd
C
te
D
hoog

Slide 14 - Quiz

Het ecoduct wordt veel gebruik door de dieren.
Wat is het onderwerp?
A
wordt
B
veel gebruikt
C
door de dieren
D
het ecoduct

Slide 15 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 16 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 17 - Quiz

Opdrachten maken

Maak uit je boek opdracht 1 t/m 6 op blz. 211 t/m 217

Klaar? Laat het werk zien aan de docent en kijk je werk na.

Slide 18 - Slide