Verwijswoorden

Verwijswoorden
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Verwijswoorden

Slide 1 - Slide

wat zijn verwijswoorden ?
A
de
B
deze
C
zij
D
dat

Slide 2 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'vogel'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 3 - Quiz

Met het verwijswoord
'met wie'
verwijs je naar...
A
een mens
B
een dier
C
een ding

Slide 4 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'leerling'?
A
dat, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
deze, die

Slide 5 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'volk'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 6 - Quiz

Formuleren (verwijswoorden)

''Je moet even doorfietsen naar de volgende pinautomaat, want ... hier doet het niet.''
A
het
B
dit
C
dat
D
deze

Slide 7 - Quiz

Kies de juiste verwijswoorden.

[Dat/Die] verhaal is het smoesje [met wie/waarmee] Daan altijd probeert onder de afwas uit te komen.

A
Dat/Met wie
B
Die/Met wie
C
Dat/Waarmee
D
Die/waarmee

Slide 8 - Quiz

Kies de juiste verwijswoorden.

Is Elza [dat/die] klasgenoot [van wie/waarvan] jij een euro hebt geleend?
A
dat/van wie
B
die/van wie
C
dat/waarvan
D
die/waarvan

Slide 9 - Quiz

Kies het juiste verwijswoord: De man met de regenjas ....... gisteren gearresteerd werd, is weer vrijgelaten.
A
die
B
wat
C
dat
D
wie

Slide 10 - Quiz

Kies de juiste verwijswoorden.

[Dat/Die] verhaal is het smoesje [met wie/waarmee] Daan altijd probeert onder de afwas uit te komen.

A
Dat/Met wie
B
Die/Met wie
C
Dat/Waarmee
D
Die/waarmee

Slide 11 - Quiz

De leerlingen van 4m1 gaan zo hard aan het werk. Ze hebben geleerd hoe ze verwijswoorden kunnen herkennen en toepassen in een zin.

Waar verwijst “ze” naar?
A
De leerlingen van 4m1
B
NUA
C
Werk
D
Verwijswoorden

Slide 12 - Quiz