Blok 4 - les 19 oefenen blok 4

Welk woord past in beide zinnen?
A
bakken
B
recept
C
slot
D
vel
1 / 31
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Welk woord past in beide zinnen?
A
bakken
B
recept
C
slot
D
vel

Slide 1 - Quiz

Welk woord past in beide zinnen?
A
bakken
B
recept
C
slot
D
vel

Slide 2 - Quiz

Welk woord past in beide zinnen?
A
bakken
B
recept
C
slot
D
vel

Slide 3 - Quiz

Welk woord past in beide zinnen?
A
bakken
B
recept
C
slot
D
vel

Slide 4 - Quiz

Welk beroep hoort erbij?
leraar
fotograaf
zangeres
chef
kok
filmster
schilder
dokter

Slide 5 - Drag question

Welk beroep hoort erbij?
leraar
fotograaf
zangeres
chef
kok
filmster
schilder
dokter

Slide 6 - Drag question

Schrijf het verkleinwoord op met het lidwoord!
de vrouw

Slide 7 - Open question

Schrijf het verkleinwoord op met het lidwoord!
de gang

Slide 8 - Open question

Schrijf het verkleinwoord op met het lidwoord!
de oom

Slide 9 - Open question

verkleinwoord
tweeklank
woorden die eindigen op -ing
de letters
ng veranderen in nk

Slide 10 - Slide

Geef het verkleinwoord van...

de koning
A
het koninkje
B
het koningkje

Slide 11 - Quiz

Geef het verkleinwoord van...

de woning
A
het woningkje
B
het woninkje

Slide 12 - Quiz

Schrijf het verkleinwoord op met het lidwoord!
de aanbieding

Slide 13 - Open question

Wanneer gebruik je de komma?
1. Je hoort een pauze in de zin.

Voorbeelden:
Hallo, (pauze) waar kan ik u mee helpen?
Nadat ik klaar was met school, (pauze) ging ik nog een broodje halen.



Slide 14 - Slide

als er geen voegwoord in de zin staat.

Slide 15 - Slide

Waar zie je een opsomming?
A
Rozen, anjers en narcissen vind ik mooi.
B
De rozen bloeien.
C
Ik houd erg veel van bloemen.

Slide 16 - Quiz


A
A
B
B
C
C

Slide 17 - Quiz

Slide 18 - Slide

Waar staat de komma goed?
A
Pas op voor de auto, Joris!
B
Pas op, voor de auto Joris!
C
Pas op voor, de auto Joris!

Slide 19 - Quiz

Waar staat de komma goed?
A
Karin, niet spieken.
B
Nancy wat zit, jouw haar leuk.
C
Rami vind, jij dit moeilijk?

Slide 20 - Quiz

Niet bij
en
of

Slide 21 - Slide

Waar staat de komma goed?
A
Wil jij tekenen, of lezen.
B
Ik wil tekenen, maar ik heb geen potloden.
C
Wil jij tekenen, en iets te drinken?

Slide 22 - Quiz


A
A
B
B
C
C

Slide 23 - Quiz

Een komma als er geen voegwoord staat!
Ik ga met mijn moeder naar de stad mijn vader blijft thuis.

Ik ga met mijn moeder naar de stad, mijn vader blijft thuis.

Slide 24 - Slide

Schrijf de zin over en zet de komma op de juiste plek!
Ik eet een broodje mijn zus eet een appel.

Slide 25 - Open question

Welk voegwoord past onder de vlek?
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 26 - Quiz

Welk voegwoord past onder de vlek?
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 27 - Quiz

Welk voegwoord past onder de vlek?
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 28 - Quiz

Welk voegwoord past onder de vlek?
A
en
B
of
C
maar
D
want

Slide 29 - Quiz

Maak de zin af:

De auto heeft een lekke band, dus...

Slide 30 - Open question

Maak de zin af:

Ik ga graag bij opa en oma logeren, want...

Slide 31 - Open question