2. haben und sein tegenwoordige tijd en verleden tijd en voltooid deelwoord

Klas 3 Duits
Wiederholung
1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Klas 3 Duits
Wiederholung

Slide 1 - Slide

haben - sein : verleden tijd
voltooid deelwoord zwakke werkwoorden

Slide 2 - Slide

Doel


Ik kan voltooid deelwoorden maken van zwakke en sterke werkwoorden


Ik kan de verleden tijd van haben en sein vervoegen

Slide 3 - Slide

grillen
sehen
retten
sein
gegrillt
gewesen
gesehen
gerettet

Slide 4 - Drag question

kijk eens naar de volgende woorden
geschwommen

geblieben
gesprungen
gehabt


Slide 5 - Slide

kijk eens naar de volgende woorden

gewohnt

gespielt


gearbeitet

gewartet


Slide 6 - Slide

sterk                      zwak

sterke en onregelmatige  werkwoorden

- veranderen in de verleden tijd

- voltooid deelwoord is niet standaard

- voltooid deelwoord staat in je aantekeningen


zwakke werkwoorden

-regel toepassen




Slide 7 - Slide

gehen
Wir sind ins Kino _______

Slide 8 - Open question

fliegen Er ist nach Spanien_____ .

Slide 9 - Open question

lesen
Ich habe drei Bücher_______

Slide 10 - Open question

reservieren
Herr Mayer hat ein Zimmer im Hotel ________

Slide 11 - Open question

sein
Wir sind in Hamburg ________

Slide 12 - Open question

tanzen
Wir haben die ganze Abend________

Slide 13 - Open question

chatten
Hast du auch mit Milan ________?

Slide 14 - Open question

helfen
Sie hat mir bei den Aufgaben ______

Slide 15 - Open question

haben en sein
verleden tijd

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Gestern ... (was) ein komischer Tag.
A
war
B
wart
C
hattet
D
hatten

Slide 18 - Quiz

Du ... (had) schlechte Laune (humeur).
A
hattest
B
warst
C
war
D
hatte

Slide 19 - Quiz

Es regnete und es ... (was) kalt.
A
hatte
B
war
C
waren
D
wart

Slide 20 - Quiz

Du ... (had) Kopfschmerzen.
A
warst
B
hatte
C
war
D
hattest

Slide 21 - Quiz

Meine Brüder ... (hadden) ein Auto.
A
hatten
B
war
C
hattet
D
wart

Slide 22 - Quiz

Mein Handy ... (was) kaputt.
A
war
B
hattest
C
hatte
D
wart

Slide 23 - Quiz

Außerdem ... (waren) meine Eltern auch da.
A
war
B
warst
C
waren
D
wart

Slide 24 - Quiz

evaluatie

Slide 25 - Slide

Ik kan voltooid deelwoorden maken van sterke werkwoorden
A
Ja
B
Nog niet
C
Nee

Slide 26 - Quiz

Ik kan de verleden tijd van haben en sein vervoegen

A
ja
B
bijna
C
nee
D
ik heb geen idee

Slide 27 - Quiz