2. haben und sein tegenwoordige tijd en verleden tijd en voltooid deelwoord

Klas 3 Duits
Pak je grammaticaoverzicht op pagina 50
Herhaling van ......

1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Klas 3 Duits
Pak je grammaticaoverzicht op pagina 50
Herhaling van ......

Slide 1 - Slide

haben - sein : verleden tijd
voltooid deelwoord zwakke werkwoorden

Slide 2 - Slide

Doel


Ik kan voltooid deelwoorden maken van zwakke en sterke werkwoorden


Ik kan de verleden tijd van haben en sein vervoegen

Slide 3 - Slide

voltooid deelwoord
zwakke werkwoorden

Slide 4 - Slide

grillen
sehen
retten
sein
gegrillt
gewesen
gesehen
gerettet

Slide 5 - Drag question

kijk eens naar de volgende woorden

gewohnt

gespielt


gearbeitet

gewartet


Slide 6 - Slide

kijk eens naar de volgende woorden

geschwommen

geblieben

gesprungen

gehabt

Slide 7 - Slide

sterke werkwoorden

- veranderen in de verleden tijd

- voltooid deelwoord is niet standaard

- voltooid deelwoord staat in de woordenlijst




Slide 8 - Slide

Voorbeelden

er hat gefunden

er hat gelaufen

er ist geflogen

er hat gefressen

 

Slide 9 - Slide

Hij is (naar Spanje) gevlogen.
A
er hat geflogen
B
er ist geflogen

Slide 10 - Quiz

gehen
Wir sind ins Kino _______

Slide 11 - Open question

lesen
Ich habe drei Bücher_______

Slide 12 - Open question

reservieren
Herr Mayer hat ein Zimmer im Hotel ________

Slide 13 - Open question

sein
Wir sind in Hamburg ________

Slide 14 - Open question

tanzen
Wir haben die ganze Abend________

Slide 15 - Open question

chatten
Hast du auch mit Milan ________?

Slide 16 - Open question

helfen
Sie hat mir bei den Aufgaben ______

Slide 17 - Open question

haben en sein
verleden tijd

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Gestern ... (was) ein komischer Tag.
A
war
B
wart
C
hattet
D
hatten

Slide 20 - Quiz

Du ... (had) schlechte Laune (humeur).
A
hattest
B
warst
C
war
D
hatte

Slide 21 - Quiz

Es regnete und es ... (was) kalt.
A
hatte
B
war
C
waren
D
wart

Slide 22 - Quiz

Du ... (had) Kopfschmerzen.
A
warst
B
hatte
C
war
D
hattest

Slide 23 - Quiz

Meine Brüder ... (hadden) ein Auto.
A
hatten
B
war
C
hattet
D
wart

Slide 24 - Quiz

Mein Handy ... (was) kaputt.
A
war
B
hattest
C
hatte
D
wart

Slide 25 - Quiz

Außerdem ... (waren) meine Eltern auch da.
A
war
B
warst
C
waren
D
wart

Slide 26 - Quiz

evaluatie

Slide 27 - Slide

Ik kan voltooid deelwoorden maken van sterke werkwoorden
A
Ja
B
Nog niet
C
Nee

Slide 28 - Quiz

Ik kan de verleden tijd van haben en sein vervoegen

A
ja
B
bijna
C
nee
D
ik heb geen idee

Slide 29 - Quiz