D2 (8-6-2022) Het gebruik van 'er', disk thema 14


  • uitleg 'er'
  • party & taal
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NT2Beroepsopleiding

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson


  • uitleg 'er'
  • party & taal

Slide 1 - Slide

Inleveren boekopdracht


Inleveren voor 8 juni.



Slide 2 - Slide

Het gebruik van 'er'

Slide 3 - Slide

4 soorten:
1. Presentatief (met een onbepaald onderwerp)
2. Locatief (verwijzing naar een plaats)
3. Prepositioneel (verwijzing met een prepositie)
4. Kwantitatief (verwijzing met een aantal)

Slide 4 - Slide

1. Presentatief (met een onbepaald onderwerp)

Er ligt een portemonnee op straat.
Er staan 2 mensen voor de deur.
Er komen veel gasten op bezoek. 

Slide 5 - Slide

2. Locatief (verwijzing naar een plaats)

Ken jij Rotterdam goed? Ja, ik heb er tien jaar gewoond.
Wat kan je doen in de bibliotheek? Je kan er boeken lenen.
Ga je weleens naar Amsterdam? Nee, ik ben er nooit geweest.

Slide 6 - Slide

2. Locatief (verwijzing naar een plaats)

Je kan locatief 'er' vervangen door 'hier' of 'daar'

Ken jij Rotterdam goed? Ja, ik heb hier tien jaar gewoond.
Wat kan je doen in de bibliotheek? Je kan daar boeken lenen.
Ga je weleens naar Amsterdam? Nee, ik ben daar nooit geweest.

Slide 7 - Slide

2. Locatief (verwijzing naar een plaats)

Je kan locatief 'er' niet op de eerste plaats in de zin zetten:

Ben je weleens in het Rijksmuseum geweest?
Goed: Ja, ik ben er vorige week nog geweest.
Fout: Ja, er ben ik vorige week nog geweest.

Slide 8 - Slide

2. Locatief (verwijzing naar een plaats)

Je kan 'hier' en 'daar' wel op de eerste plaats in de zin zetten:

Ben je weleens in het Rijksmuseum geweest?
Goed: Ja, ik ben daar vorige week nog geweest.
Ook goed: Ja, daar ben ik vorige week nog geweest.

Slide 9 - Slide

Wat kun je in Rotterdam doen?

Slide 10 - Open question

Wanneer ben je weer in de les?

Slide 11 - Open question

Waarom ga je naar het museum?

Slide 12 - Open question

3. Prepositioneel (verwijzing met een prepositie)

De auto staat in de garage. = De auto staat erin.
De woorden staan op het bord. = De woorden staan erop.
Ik ben tegen de stelling. = Ik ben ertegen.

Slide 13 - Slide

Met wie praat je over je plannen?

Slide 14 - Open question

Wanneer heb je voor het laatst gebruik gemaakt van je telefoon?

Slide 15 - Open question

4. Kwantitatief (verwijzing met een aantal)

Hoeveel cadeautjes krijgt zij? Zij krijgt er tien.
Heb je de vijf verschillen gevonden? Nee, ik zie er maar drie.
We hebben nu drie aanmeldingen, maar we hebben er meer nodig.

Slide 16 - Slide

4. Kwantitatief (verwijzing met een aantal)
enkele - wat - genoeg - voldoende - een heleboel - geen
extra mening: nog - maar - wel - al - meer
Hoeveel koekjes heb je gegeten?
Ik heb er maar twee gegeten.
Ik heb er wel vijf gegeten.
Ik heb er nog maar een gegeten.

Slide 17 - Slide

Heb je nog vragen?

Slide 18 - Open question

Hoeveel koppen koffie drink je per dag?

Slide 19 - Open question

Waren er nog peren in de winkel?

Slide 20 - Open question

Slide 21 - Slide

Vragen met 'er'
plaats en hoeveelheid

Slide 22 - Slide

Instructie geven met 'er'
er + prepositie

Slide 23 - Slide

Bestudeer de woordenlijst
timer
5:00

Slide 24 - Slide

Party & Taal

  • Verschillende categorieën: liplezen, uitbeelden, omschrijven, en tekenen.
  • Werk in groepjes van 4.
  • 30 seconden per woord.
  • Degene die het goed heeft, mag het kaartje houden.

Slide 25 - Slide