Nederlandse Les 9 - Blok 2

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 2

Les 9

Herhalen

Les 9

Herhalen

Wat betekent het cursieve woord

Voorbeeld:  Ik kom met mijn man naar de verjaardag van onze vriendin. 

Ik koop samen met hem een cadeau. 

hem = mijn man

1. Ik help Saskia met de koffie. Ik help haar ook met de thee.

haar = 

2. Ik geef mijn vrienden wijn. En ik geef ze ook een stuk taart.

ze = 
 

3. Ik ga naar Saskia. Saskia is een vriendin van mij.

mij = 
 

4. Paul en Peter feliciteren mijn man en ze geven 

hem een cadeau. 

 hem = 

5. Hoe gaat het met Enrique? Het gaat goed met hem.

hem = 

6. Saskia is jarig. Ik koop een cadeau voor haar
.

haar = 

7. Mijn man en ik geven een feest. Vrienden komen naar ons.

ons = 

Les 9

Herhalen grammatica

Vul het goede voornaamwoord in.

Voorbeeld:Mijn moeder is jarig. Ik geef ________ een boek.Mijn moeder is jarig. Ik geef haar een boek.

1. Ha Saskia! Hoe gaat het met ___________?

2. Dit is Willem. Ik ga met __________ naar de universiteit.

3. Ik ben jarig. Mijn vrienden feliciteren __________.

4. Dat zijn Jamie en Alice. Ik woon met ____________ in huis.

5. Hallo Peter en Suzie! Hoe gaat het met ___________?

6. Dag, mevrouw Jansen. Mag ik ________ iets vragen?

1. jou
2. hem
3. mij
4. hen
5. jullie
6. u

Les 9

Hoofdstuk 3

De familie

Herhalen grammatica

Vul het goede voornaamwoord in.

Voorbeeld:Mijn moeder is jarig. Ik geef ________ een boek.Mijn moeder is jarig. Ik geef haar een boek.

zus, zoon, dochter, vader, moeder, ouders, opa, oma, broer, neef, nicht

Les 9

Spellen 

Welk woord is goed gespeld?

1. We hebben twee __________:
Stan en Marije.

1. docents
2. docenten

2. Ik heb veel __________ van Madrid.

1. foto's
2. fotoos

3. Hoe gaat het met jullie ________?

1. kinds
2. kinderen

4.Deze _______ zijn de dochters van mijn broer.

1. meisjes
2. meisjen

5.. Ik heb drie _________ en een broer.

1. zuzen
2. zussen

6. Hij drinkt iedere dag vijf _____ koffie.

1. kopen
2. koppen

7. In onze straat zijn veel ____ geboren.

1. baby's
2. babies

8. Ze heeft een paar Nederlandse _____

1. vriends
2. vrienden

Les 9

Meervoud

Les 9

Meervoud

Zet de woorden in het meervoud.

Voorbeeld: de taart – de taarten

1. de moeder

2. de opa

3. de zus

4. de zoon

5. de baby

6. de bril

7. de vriendin

8. de vakantie

9. het huis

10. de disco