Via Vervolg 1F Deel A Thema 2 H1 Belangrijke woorden

Thema 2 H1 Belangrijke woorden

Leerdoel

- Je kunt de betekenis van de woorden in de woordenlijst begrijpen en benoemen

Onderwerp

Thema 2 Eten en drinken

Bederven

1. De mate waarin iets goed of slecht is.
2. een afgemeten hoeveelheid eten
3. Rotten
4. schoon en gezond

bereiden

1. eten klaarmaken
2. opeten of opdrinken
3. Van te voren bespreken.
4. zonder vlees, vis of schaaldieren.

Wat betekent: biologisch?

1. het milieu
2. de vervuiling
3. op een natuurlijke manier gemaakt of gegroeid zonder gebruik van gif of kunstmest
4. alle grond, lucht en water om ons heen

consumeren is

1. opeten of opdrinken
2. iets kopen
3. iets kopen om in de eigen behoeften te voorzien
4. iets kopen om iets te kunnen produceren

De conserveermiddelen

1. Rotten
2. schoon en gezond
3. uitleg over hoe je iets moet gebruiken
4. Stoffen die aan eten/drinken worden toegevoegd, waardoor dat langer goed vlijft

gebruiksaanwijzing

1. Afwisselen, ervoor zorgen dat het niet steeds hetzelfde is.
2. Uitleg over hoe je iets moet gebruiken.
3. Zonder vlees, vis of schaaldieren.
4. Van tevoren bespreken.

de horeca

1. hotels
2. de recreatie
3. catering
4. bedrijfstak waar hotels, restaurants en cafés bij horen

De houdbaarheidsdatum

1. De datum tot wanneer eten/drinken nog goed is
2. afwisselend
3. Van tevoren bespreken.
4. schoon en hygiënisch

Ingrediënten?

1. melk, bloem, gist, paneermeel, ei, zout, krenten
2. eten en drinken
3. De eet- en drinkbare producten die worden gebruikt om een gerecht te maken

de kwaliteit

1. van goede kwaliteit zijn
2. van slechte kwaliteit zijn
3. De mate waarin iets goed of slecht is
4. kwantiteit

levensmiddelen

1. Eten klaarmaken
2. De mate waarin iets goed of slecht is.
3. Opeten of opdrinken
4. Etenswaren; eten of drinken wat je nodig hebt om te leven.

De portie

1. De mate waarin iets goed of slecht is.
2. Van tevoren bespreken.
3. Een afgemeten hoeveelheid eten.
4. Eten en drinken naar een gast brengen.

Voedselallergie is......

1. overgevoelige reactie van het lichaam op een voedingsstof
2. Klacht over de smaak
3. Klachten over voeding
4. Is een ingrediënt

Wat is het assortiment?

1. Alle producten waaruit je kunt kiezen
2. Alle producten die een winkel niet verkoopt
3. Alle producten die iets met elkaar te maken hebben

het etiket

1. Papiertje met informatie over een product, dat op de verpakking is geplakt
2. Het verteren van eten in je lichaam
3. Zit veel in vis en zuivel
4. sticker op een drinkfles

hygiënisch

1. schoon en gezond
2. hoog in rangorde
3. bevorderlijk voor een goed leven
4. op een loonlijst staan

reserveren

1. Rotten
2. eten klaarmaken
3. Uitleg over hoe je iets moet gebruiken.
4. Van tevoren bespreken.

Serveren

1. Eten en of drinken naar een gast brengen.
2. schoon en gezond
3. Zonder vlees, vis of schaaldieren.
4. De mate waarin iets goed of slecht is.

variëren

1. afwisselen
2. concluderen
3. verenigen
4. verschillende

Wat betekent: vegetarisch?

1. vleeseter
2. zonder vlees, vis of schaaldier
3. waar gelatine in zit
4. schaaldieren

Maken

Maak de opdrachten 1 t/m 5 

blz. 100-108