2.3 Taalbeschouwing

"Dat kost duur" is een
A
Contaminatie
B
Verkeerd spreekwoord
C
Correct zin
1 / 18
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4,5

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

"Dat kost duur" is een
A
Contaminatie
B
Verkeerd spreekwoord
C
Correct zin

Slide 1 - Quiz

"Dat is in kannen en flessen" is een
A
Contaminatie
B
Verkeerd spreekwoord
C
Correcte zin

Slide 2 - Quiz

"Dat is in kannen en kruiken" is een
A
Contaminatie
B
Verkeerd spreekwoord
C
Correcte zin

Slide 3 - Quiz

"Dat klopt als een bus" is een
A
Contaminatie
B
Foutief spreekwoord
C
Correcte zin

Slide 4 - Quiz

Slide 5 - Video

Tautologie
1. Je gebruikt twee woorden of woordgroepen die hetzelfde betekenen.
2. Deze woorden komen uit dezelfde woordgroep

Voor altijd en eeuwig
Wis en waarachtig

Slide 6 - Slide

Pleonasme
1. Je gebruikt een woord waarvan de betekenis al door een ander woord was duidelijk gemaakt. Het KAN niet anders.
2. Deze woorden heb niet dezelfde woordsoort.

De ronde bal
Naar elders vertrekken
Hardop voorlezen
Toekomstplannen

Slide 7 - Slide

Dubbele ontkenning
Je gebruikt twee ontkennende woorden. Die heffen elkaar dus eigenlijk weer op.

1. Hij gebruikt nooit geen suiker
2. De schoolleiding wil voorkomen dat er geen introducees op het schoolfeest komen.

Slide 8 - Slide

Storende woordherhaling
Je gebruikt steeds hetzelfde woord.

Bijvoorbeeld:
Als je dat vindt, moet je dat zelf maar weten, want dat is je eigen verantwoordelijkheid.

Slide 9 - Slide

Gisteren is er veel witte sneeuw gevallen.
Welke stijlfout staat er in deze zin?
A
Pleonasme
B
Tautologie
C
Dubbele ontkenning

Slide 10 - Quiz

Na korte tijd wisten de eerste docenten even later toch binnen te komen.
Welke stijlfout staat in deze zin?
A
Pleonasme
B
Dubbele ontkenning
C
Tautologie
D
Dubbele ontkenning

Slide 11 - Quiz

Ambiguïteit
Wat is dat?

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Ambiguïteit
Je kunt iets op twee manieren opvatten.


Slide 14 - Slide

Grammaticale amiguïteit
Een formulering kan op twee manieren worden opgevat.


De man slaat de hond met de stok.

Welke betekenissen kan deze zin hebben? (1 min)

Slide 15 - Slide

Grammaticale ambiguïteit
Een formulering kan op twee manieren worden opgevat.


De man slaat de hond met de stok.

1. De man slaat de hond. Hij doet dat met een stok.
2. De man slaat de hond. De hond heeft een stok.

Slide 16 - Slide

Semantische ambiguïteit
Een woord in een zin heeft twee betekenissen.

Noor is die middag goed bevallen.


Welke betekenissen kan deze zin hebben? (1 min)

Slide 17 - Slide

Semantische ambiguïteit
Een woord in een zin heeft twee betekenissen.

Noor is die middag goed bevallen
1. Noor heeft een gezond kindje gekregen
2. Noor viel in de smaak
3. De middag viel goed in de smaak bij Noor.

Slide 18 - Slide