Les 51 - Grammatica - Naamwoordelijk gezegde

Les 51 - Grammatica - Naamwoordelijk gezegde en werkwoorden
1 / 31
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 31 slides, with text slides.

Items in this lesson

Les 51 - Grammatica - Naamwoordelijk gezegde en werkwoorden

Slide 1 - Slide

Hallo 1va
Pak je spullen alvast (boek/Nieuw Nederlands/pen+schrift) en je leesboek
  • Wat gaan we doen vandaag?
  • Lezen (10 min)
  • Wat weet je nog
  • Korte herhaling
  • oefen met §7
timer
10:00

Slide 2 - Slide

Hallo 1vhtb
Pak je spullen alvast (boek/Nieuw Nederlands/pen+schrift) en je leesboek
  • Wat gaan we doen vandaag?
  • Lezen (10 min)
  • Wat weet je nog
  • Korte herhaling
  • oefenen met §7
timer
10:00

Slide 3 - Slide

Wat weet je nog?
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

Gisteren vond ik tien euro op straat.

De hond van de buurvrouw is erg gemeen.

De pelikaan blijkt een goede visser te zijn.

Vandaag de dag spelen minder kinderen op straat.


timer
2:00

Slide 4 - Slide

Wat weet je nog?
Werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde?

Gisteren vond ik tien euro op straat.
wwg: vond
De hond van de buurvrouw is erg gemeen.
nwg: is [erg gemeen]
De pelikaan blijkt een goede visser te zijn.
nwg: blijkt [een goede visser] te zijn
Vandaag de dag spelen minder kinderen op straat.
wwg: spelen

Slide 5 - Slide

Wat weet je nog?
  • Elise is van de hoogste duikplank gesprongen.
  • Werkwoordelijk gezegde: is gesprongen

  • Gisteren ging ik naar de musical Grease.
  • wwg: ging

  • In deze kou zou je niet buiten moeten sporten.
  • wwg: zou moeten sporten

Slide 6 - Slide

LESDOELEN:

Ik kan/weet...

- het naamwoordelijke gezegde in een zin vinden.




Slide 7 - Slide

De onderstaande zinnen zijn uitspraken van een 2-jarig kind.
a. Hondje bijt
b. Ikke ziek
c. Kindje huilt.
d. Oma slaapt.
e. Papa lief.
f. Toetje lekker
1. Verdeel de zinnen in twee groepen: een groep waar het onderwerp iets doet en een waar het onderwerp iets is.
2.  Welke groep woorden vormen correcte zinnen?
3. In de groep met onjuiste zinnen ontbreekt een woord. Tot welke woordsoort behoort dat ontbrekende woord?
timer
3:00

Slide 8 - Slide

De onderstaande zinnen zijn uitspraken van een 2-jarig kind
1. groep 1 (ow doet iets)
a. Hondje bijt
c. Kindje huilt.
d. Oma slaapt.

groep 2 (ow is iets)
b. Ikke ziek
e. Papa lief.
f. Toetje lekker

Slide 9 - Slide

De onderstaande zinnen zijn uitspraken van een 2-jarig kind
1. groep 1 (ow doet iets)
a. Hondje bijt
c. Kindje huilt.
d. Oma slaapt.

groep 2 (ow is iets)
b. Ikke ziek
e. Papa lief.
f. Toetje lekker
2. Groep 1 vormt correcte zinnen

Slide 10 - Slide

De onderstaande zinnen zijn uitspraken van een 2-jarig kind
1. groep 1 (ow doet iets)
a. Hondje bijt
c. Kindje huilt.
d. Oma slaapt.

groep 2 (ow is iets)
b. Ikke ziek
e. Papa lief.
f. Toetje lekker
2. Groep 1 vormt correcte zinnen
3. In groep 2 ontbreekt steeds een werkwoord (ben/is). 

Slide 11 - Slide

Hij loopt een rondje.

Hij is ziek.

Doet iets of is iets?

Slide 12 - Slide

Hij loopt een rondje.
Onderwerp doet iets.
Hij is ziek.
Onderwerp is iets.

Slide 13 - Slide

Hij maakt een vlog in de achtbaan.

Hij is een vlogger.

Doet iets of is iets?

Slide 14 - Slide

Hij maakt een vlog in de achtbaan.
Onderwerp doet iets.
Hij is een vlogger.
Onderwerp is iets.

Slide 15 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je  dus twee soorten zinnen. 

Zinnen waarin iemand iets doet
= zin met werkwoordelijk gezegde

Zinnen waarin iemand iets is
= zin met naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
  • Mijn broer is lief geweest.
  • PV: 
  • Is
  • OW:
  •  Mijn broer
  • NWG of WWG? (is iets of doet iets?)
  • is iets, dus 
  • NWG


Slide 17 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
  • Mijn broer is lief  geweest
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel

  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. (Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord)
  • is geweest
  • Het naamwoordelijk deel bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord
  • lief
  • deze worden door het koppelwerkwoord (kww) gekoppeld aan het onderwerp.
  • Dus mijn broer wordt gekoppeld aan lief door geweest (kww)

Slide 18 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel
VB: Mijn broer is lief geweest.
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. (Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord)
Werk woordelijk deel: Is geweest
  • Het naamwoordelijk deel bevat een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord, deze worden door het kww gekopeld aan de pv.
Naamwoordelijk deel: lief

Slide 19 - Slide

Koppelwerkwoorden 

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (heten, dunken en voorkomen)



Slide 20 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is boos geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap aan het onderwerp.
die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 21 - Slide

Wel of geen naamwoordelijk gezegde? 
Stel twee vragen:
Vraag 1: 
Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)? 

Vraag 2: 
Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin? 


Slide 22 - Slide

Ontleden in de vaste volgorde
  • Zoek de PV
  • OW
  • WG    of    NG 
  • LV 
  • MV
  • BWB

Slide 23 - Slide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 24 - Slide

Naamwoordelijk gezegde

Slide 25 - Slide

Naamwoordelijk gezegde 
Samengevat
- onderwerp is iets 'toestand'
- bevat altijd een koppelwerkwoord 
- bevat altijd een werkwoordelijk deel (kww) en naamwoordelijk deel (een woordgroep met een BN of ZN)
- zin bevat nooit een LV
- KWW is vervangbaar 

Slide 26 - Slide

KORTOM:
In een zin zit dus:
  • een werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin)
óf
  • een naamwoordelijk gezegde:
                 kww + antwoord op de vraag: Wat+PV+OW+overige ww
                 Het naamwoordelijk deel noteer je [tussen vierkante haken]

Slide 27 - Slide

Zelf oefenen 1va
Cursus 5 grammatica §7 Naamwoordelijk gezegde
Wat:  Maak van §7 opdracht 2, 3 en 4 van p. 216-217.
Hoe:  Individueel 
Hulp: Nieuw Nederlands, buur, docent.
Tijd:  20 min.
Uitkomst: Geoefend met het naamwoordelijk gezegde.
Klaar?
Ben je klaar lezen in je leesboek of huiswerk 
timer
20:00
Extra uitdaging? 
Maak opdracht 5 p. 217

Slide 28 - Slide

Zelf oefenen 1vhtb
Cursus 5 grammatica §7 Naamwoordelijk gezegde
Wat:  Maak van §7 opdracht 2, 3 en 4 van p. 216-217.
Hoe:  Individueel 
Hulp: Nieuw Nederlands, buur, docent.
Tijd:  20 min.
Uitkomst: Geoefend met het naamwoordelijk gezegde.
Klaar?
Ben je klaar lezen in je leesboek of huiswerk 
timer
20:00
Extra uitdaging? 
Maak opdracht 5 p. 217

Slide 29 - Slide

LESDOELEN:

Ik kan/weet...

- het naamwoordelijke gezegde in een zin vinden.




Slide 30 - Slide

Fijne dag!
Ruim rustig op en blijf rustig zitten tot de bel gaat.

Slide 31 - Slide