Thema 1: Vaste combinaties: werkwoord en voorzetsel (B1)

Vaste combinaties
Ik kan acht vaste combinaties van werkwoord en voorzetsel gebruiken.
1 / 16
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 16 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Vaste combinaties
Ik kan acht vaste combinaties van werkwoord en voorzetsel gebruiken.

Slide 1 - Slide

Voorkennis 
Opdracht: Wat weet je al? Vul het juiste voorzetsel in. 
timer
10:00

Slide 2 - Slide

1. Esther heeft een hekel ... de kou in de winter.
A
met
B
over
C
van
D
aan

Slide 3 - Quiz

2. Het weer heeft altijd invloed ... zijn humeur.
A
over
B
aan
C
op
D
met

Slide 4 - Quiz

3. Ik ben erg geschrokken ... dat nieuws.
A
van
B
voor
C
naar
D
met

Slide 5 - Quiz

4. Tom heeft spijt ... zijn studiekeuze.
A
met
B
voor
C
van
D
in

Slide 6 - Quiz

5. Ik vind het een moeilijke beslissing. Ik wil er nog even ... nadenken.
A
naar
B
aan
C
voor
D
over

Slide 7 - Quiz

6. Zij zijn gevlucht ... de oorlog.
A
voor
B
naar
C
met
D
in

Slide 8 - Quiz

7. Mijn broer en zus discussiëren altijd ... politiek.
A
naar
B
aan
C
voor
D
over

Slide 9 - Quiz

8. Kun je wat zachter praten? De leerlingen moeten zich kunnen concentreren ... het examen.
A
voor
B
aan
C
op
D
met

Slide 10 - Quiz

Vaste combinaties: werkwoord en voorzetsel
  1. een hekel hebben aan
  2. invloed hebben op
  3. schrikken van
  4. spijt hebben van
  5. nadenken over
  6. vluchten voor
  7. discussiëren over
  8. zich concentreren op

Slide 11 - Slide

Oefenen
Opdracht: Stel elkaar de vragen en geef antwoord. Wissel daarna. Gebruik het dikgedrukte woord in je antwoord. Klaar? Maak oefening 23 en 24 op blz. 38 en 39 van In zicht. 

  1. Waar heb jij echt een hekel aan? Waarom heb je daar een hekel aan?
  2. Wat heeft invloed op jouw humeur? Waarom heeft dat invloed op jouw humeur? 
  3. Waar schrik jij soms van? Waarom schrik je daarvan?
  4. Waar heb jij spijt van? Waarom heb je daar spijt van?
  5. Waar denk jij vaak over na? Waarom denk je daar vaak over na?
  6. Moest jij vluchten voor een oorlog? Voor welke oorlog moest jij vluchten?
  7. Waar discussieer jij over met anderen? Waarom discussieer je daarover?
  8. Waar moet jij je goed op concentreren de komende tijd? Waarom?
timer
15:00

Slide 12 - Slide

Oefenen
Opdracht: Geef antwoord op de vraag.

Slide 13 - Slide

Oefenen
Opdracht: Vul eerst het goede voorzetsel in. Schrijf daarna met elk werkwoord + voorzetsel een (korte of lange) zin. Laat de zinnen controleren door de docent. 

  1. een hekel hebben ...
  2. invloed hebben ...
  3. schrikken ...
  4. spijt hebben ...
  5. nadenken ...
  6. vluchten ...
  7. discussiëren ...
  8. zich concentreren ...
timer
0:00

Slide 14 - Slide

Schrijf één zin / één vraag met een werkwoord met een vast voorzetsel

Slide 15 - Open question

Ik kan de acht vaste combinaties nu zelf gebruiken
😒🙁😐🙂😃

Slide 16 - Poll