Signaalwoorden en verbanden

Les Nederlands
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Les Nederlands

Slide 1 - Slide

Lezen
Signaalwoorden, zinsverbanden en alineaverbanden


  •  Theorie 
  • Opdracht 
  • Bespreken Taalblokken
  • werken aan folder (tijd over)

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
https://www.begrijpendlezenoefenen.nl/kennisbank/signaalwoorden/#Signaalwoorden_bij_voorbeelden

Aan het einde van de les:
  • Heb je geleerd wat signaalwoorden zijn en kun je deze aangeven in een tekst;
  • Heb je de zinsverbanden herhaald en kun je met behulp van signaalwoorden aangeven van welk zinsverbanden er sprake is in een tekst

Slide 3 - Slide

Startopdracht

Slide 4 - Slide

Zinnen staan niet toevallig achter elkaar. De schrijver probeert je er iets mee te vertellen of duidelijk te maken.

Als zinnen verband hebben met elkaar gebruikt de schrijver zogenaamde signaalwoorden om het verband mee aan te geven.


Voorbeelden:
- Mijn vader houdt niet van winkelen, maar mijn moeder vindt het heel erg leuk. (Tegenstelling)
- Omdat hij mee moet winkelen, is hij chagrijnig (oorzaak)
Daarbij is hij niet gefocust. (Opsomming)
- De Tweede Kamer heeft de wet aangenomen, hoewel de uitvoering veel geld kost (tegenstelling)




Slide 5 - Slide

Voorbeelden.  2 losse zinnen worden aan elkaar gevoegd met signaalwoord(en)
Ze lust geen sinaasappels. Wel mandarijnen.
Ze lust geen sinaasappels, maar wel mandarijnen.
Stoppen met roken is gezond. Je houdt geld over.
Stoppen met roken is gezond en bovendien houd je geld over.


Slide 6 - Slide

SCHRIJF OPWelke 2 signaalwoorden (van opsomming) zie je in deze zin?

Mark werkt in loondienst, daarnaast werkt hij voor zichzelf, tenslotte staat hij op zaterdag bij zijn vader in de zaak.

Slide 7 - Slide

Schrijf de signaalwoorden op 
Ten eerste vind ik Amsterdam een
mooie stad en bovendien vind ik het een
heel gezellige stad.


Slide 8 - Slide

Schrijf het signaalwoord op 
U kunt bij ons een auto huren, mits u
een geldig rijbewijs hebt.

Slide 9 - Slide

Nu jij: Maak van de 2 zinnen één zin met een signaalwoord van tegenstelling (dit kunnen verschillende woorden zijn)

1. Kelly gaat elke week drie keer naar de sportschool. 
2. Ze haat sporten.

Slide 10 - Slide

Maak de extra opdracht die ik heb uitgedeeld:

Als je er niet uitkomt, vraag om hulp.

Over 20 minuten bespreken we de opdrachten klassikaal en kun je nog vragen stellen.

Klaar? Maak de opdrachten in taalblokken.

Slide 11 - Slide