Herhaling hele hoofdstuk

1 / 16
next
Slide 1: Slide
GeschiedenisMiddelbare schoolvmbo b, tLeerjaar 1

This lesson contains 16 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 8 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag? 
- Welkom! 
- Plenda
- Herhalen hele hoofdstuk + markeren
- Oefenen toetsvragen 
- Aan de slag!
- Welkom bij de Romeinen
- Afsluiting

Slide 2 - Slide

Pak je plenda!
Huiswerk voor maandag 13 januari: 
Repetitie Hoofdstuk 2 - paragraaf 1, 2, 4 en 5

Slide 3 - Slide

Herhalen + markeren

Slide 4 - Slide

Oefenen met toetsvragen

Slide 5 - Slide

1. Koppel elke god aan de goede eigenschap:
1. Zeus 
2. Poseidon 
3. Hades 
4. Hera
5. Athena 




 
A) Godin van het huwelijk 
B) Echtgenoot van Hera 
C) God van de Zee 
D) Broer van Zeus 
E) Godin van de wijsheid 

Slide 6 - Slide

1p 2 Wat is geen overeenkomst tussen de Griekse stadstaten?
A Alle stadstaten hadden dezelfde wetten.
B In alle stadstaten waren de meeste mensen boer.
C In alle stadstaten werd Grieks gesproken.
D In alle stadstaten werden dezelfde goden vereerd.

Slide 7 - Slide

2p 3 Noem twee taken van de Atheense volksvergadering.

Slide 8 - Slide

2p 4 Welke twee begrippen passen bij deze bron?
A Cultuur.
B Democratie.
C Mythe.
D Offer.
E Wetenschap.


Bron 2 Een tekst uit de oudheid.
De eerste vrouw van Zeus was Metis. Toen ze net samen waren, hoorde Zeus een voorspelling: Metis zou eerst een dochter krijgen en daarna een zoon. Die zoon zou de macht van Zeus willen overnemen. Zeus nam geen risico. Toen hij Metis weer zag, deed hij zijn mond open en slokte haar op.
Na een tijdje kreeg Zeus enorme hoofdpijn. Hij huilde zo hard dat het over de hele aarde kon worden gehoord. Een van de andere goden schoot te hulp. Met een bijl hakte hij de schedel van Zeus open. Uit de schedel sprong de godin Athene, een volwassen vrouw in volle wapenuitrusting.

Slide 9 - Slide

2p 5 In het Romeinse Rijk bestonden sociale verschillen. Bron 4 laat dit ook zien.
Leg uit hoe je deze sociale verschillen in bron 4 terugziet.
Doe het zo:
Sociale verschillen zijn … (geef omschrijving).
In de bron zie je dat er sociale verschillen 
waren in het Romeinse Rijk, want in 
het Colosseum … (noem een onderdeel uit de
 bron en leg uit).


Bron 4 Het Colosseum in Rome. Hier gingen mensen bijvoorbeeld kijken naar gladiatorenspelen en naar het ter dood brengen van misdadigers.

Slide 10 - Slide

Vraag 6
2p 6 Wat zijn twee overeenkomsten tussen joden en christenen?
A Ze bidden beiden in een kerk.
B Ze geloven dat Jezus de zoon van God is.
C Ze hebben de Bijbel als heilig boek.
D Ze hebben een monotheïstische godsdienst.
E Ze houden zich aan leefregels.

Slide 11 - Slide

3p 7 Hieronder staan vijf zinnen over de groei van het christendom.
Geef bij elke zin aan of de Romeinen dit een probleem vonden of niet.
Doe het zo:
A … (kies wel een probleem of geen probleem). (enzovoort tot en met E).


A Christenen bekeerden steeds meer mensen.
B Christenen geloofden in een beter leven na de dood.
C Christenen kozen voor een eenvoudig leven.
D Christenen vonden dat zij anderen moesten helpen.
E Christenen weigerden om de keizer te vereren.


Slide 12 - Slide

8. Hieronder staan vijf zinnen over mensen in de oudheid.
Passen de zinnen bij de Grieken, bij de Romeinen of bij allebei?
Doe het zo:
A … (kies Grieken, Romeinen of allebei). (enzovoort tot en met E).


A Ze bouwden aquaducten.
B Ze hadden een polytheïstische godsdienst.
C Ze hadden verschillende sociale groepen.
D Ze namen warmwaterbaden in badhuizen.
E Ze woonden verspreid over stadstaten.

Slide 13 - Slide

Antwoorden

2. A
3. – Wetten goed- of afkeuren.
     – Beslissen over oorlog en vrede.
4. A en C
5. Sociale verschillen zijn verschillen in aanzien, macht en rijkdom tussen groepen mensen. (1p)
In de bron zie je dat er sociale verschillen waren in het Romeinse Rijk, want in het Colosseum zaten de verschillende sociale groepen apart van elkaar / hadden arme mensen zonder macht (zoals slaven en vrouwen) minder goede plekken dan rijke en machtige mensen (zoals senatoren). (1p)


Slide 14 - Slide

Antwoorden
6. D en E
7. A Wel een probleem
B Geen probleem
C Geen probleem
D Geen probleem
E Wel een probleem
1 fout = 2p, 2 of 3 fouten = 1p, 
4 of 5 fouten = 0p

8. A Romeinen
B Allebei
C Allebei
D Allebei
E Grieken
1 of 2 fouten = 1p, 3 of 4 fouten = 0p


Slide 15 - Slide

Begrippenkaartjes maken 

Ga aan de slag met het maken van begrippenkaartjes. 
knip kaartjes die even groot zijn. 
Schrijf aan de ene kant het begrip en aan de andere kant de uitleg. 
Test jezelf maken 

(blz. ) 
Maak van de test jezelf vraag ...

Slide 16 - Slide