This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Welkom bij Nederlands!
Bij Nederlands
Slide 1 - Slide
Fijn dat je er bent!
Pak je boek voor op blz 94(b) en 96 (k), je schrift, pen en log in op deze LessonUp.
Leg je gemaakte huiswerk voor je op tafel.
timer
3:00
Slide 2 - Slide
Welkom bij het vak Nederlands
Telefoon in de tas, jas op de kapstok
We gaan direct op onze eigen plek zitten
Niet naar de wc tijdens de les, alleen bij hoge nood
Stil is ook stil. Steek je hand wanneer je wat wilt vragen
Zitten volgens plattegrond (mits aanwezig)
Luisteren naar elkaar als iemand anders aan het woord is
Luisteren naar de docent als de docent aan het woord is
Slide 3 - Slide
Vandaag
Huiswerkcontrole
Herhaling vorige les
Uitleg woordenboek
Zelfstandig aan de slag
Nakijken huiswerk
Vragen stellen
Evaluatie
Slide 4 - Slide
Wat weet je nog van de vorige les?
Vorige les
Slide 5 - Slide
Welke van deze is een achtervoegsel?
A
Aardig
B
Ondiep
Slide 6 - Quiz
Zorgeloos (achtervoegsel)
A
met heel veel zorgen
B
met zorgen
C
zorgelijk
D
zonder zorgen
Slide 7 - Quiz
Achtervoegsels
A
hebben altijd een betekenis
B
hebben nooit een betekenis
C
hebben soms een betekenis
D
staan aan het eind van de zin.
Slide 8 - Quiz
Wat is GEEN voorvoegsel?
A
mis-
B
inter-
C
ge-
D
aan-
Slide 9 - Quiz
Wat zijn voorvoegsels?
A
on
B
des
C
loos
D
baar
Slide 10 - Quiz
Wat is het woord met een voorvoegsel?
A
geklets
B
gezwam
C
oeverloos
D
misverstand
Slide 11 - Quiz
Wat is het voorvoegsel in 'onmisbaar'?
timer
1:00
A
onmis
B
mis
C
on
D
baar
Slide 12 - Quiz
En nu wat uitleg
Zoeken in een woordenboek
Slide 13 - Slide
Je kunt werken met een woordenboek.
Je weet wat thematische uitdrukkingen zijn en waarom we die gebruiken.
Lesdoelen
Slide 14 - Slide
Lesdoel vandaag:
Je leert werken met het woordenboek
Slide 15 - Slide
Hoofdstuk 4, § 5
Woordenboek
Slide 16 - Slide
In 1851 besloot de Nederlandse regering dat er een Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) moest komen. Je kunt veel informatie over een woord vinden in het woordenboek.
Het woordenboek
Slide 17 - Slide
Sommige woorden in het WNT (Woordenboek der Nederlandsche taal) hadden wel 23 betekenissen.
Johan van Dale heeft vier jaar gewerkt om het woordenboek eenvoudiger te maken.
Van-Dale woordenboeken worden nog steeds veel gebruikt, ook online.
Van Dale
Slide 18 - Slide
woordenboek
Maar hoe zoek je een woord in het woordenboek?
Slide 19 - Slide
De woorden in het woordenboek staan op alfabetische volgorde.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 20 - Quiz
De woorden staan op alfabet
A eerst en als laatste Z
Zeg tegen elkaar het alfabet op: in tweetallen
Lukt dat nu?
Slide 21 - Slide
ALFABET
A -B-C-D-E-F-G
H-I-J-K-L-M-N-O-P
Q-R-S-T-U-V-W
X-Y-Z
Dit zijn de letters van het alfabet
Weet je het niet (meer)? Maak een foto en leer het!
Slide 22 - Slide
Zet de volgende woorden in alfabetische volgorde
boeren
baby
echo
kwik
eb
legende
Slide 23 - Drag question
DUS:
Je kijkt naar de eerste letter.
Zijn de eerste letters hetzelfde, dan kijk je naar de tweede:
Appel
Aardbei
Dus eerst aardbei, dan appel
Slide 24 - Slide
en als de eerste 2 hetzelfde zijn
kijk je naar de derde letter:
aardbei
aandeel
aanvragen
Of je moet zelfs nog verder kijken!
aandeel - aanvragen - aardbei
De n is eerder dan de r, d is eerder dan v
Slide 25 - Slide
Zet de woorden in alfabetische volgorde
Tafel
Thee
Theekopje
Pen
Toets
Slide 26 - Drag question
zoeken in het woordenboek
Bij werkwoordsvormen: zoek bij het hele werkwoord
Voorbeeld: loopt --> lopen
gevestigd --> vestigen
Slide 27 - Slide
let op!
Soms staan bij woorden meerdere betekenissen.
Zoek dan de betekenis die bij de tekst past.
Slide 28 - Slide
let op!
figuurlijk taalgebruik
spreekwoorden en uitdrukkingen:
zoek bij het eerste zelfstandige naamwoord uit de uitdrukking
Slide 29 - Slide
online
www.vandale.nl/opzoeken
www.woorden.org
Slide 30 - Slide
Wat?
Cursus 7, paragraaf 5: Woordenboek.
Basis: opdracht 1 & 2 (blz. 94 -95).
Kader: opdracht 1,2 & 3 (blz. 96)
Hoe?
Zelfstandig. De eerste vijf minuten in stilte, daarna overleggen.
Hulp
Steek je vinger op als je een vraag hebt.
Tijd
10 minuten.
Klaar?
Lees alvast de tekst(en) op:
Basis --> blz. 96 Kader --> blz. 98
Opdrachten maken
timer
10:00
Slide 31 - Slide
Thematische uitdrukkingen
Uitdrukkingen zijn unieke combinaties van woorden om uit te leggen wat je bedoelt.
Veel van deze uitdrukkingen zijn thematisch. Denk bijvoorbeeld aan het weer, dieren of het menselijk lichaam.
Na regen komt zonneschijn.
Blaffende honden bijten niet.
Een oogje op iemand hebben.
Slide 32 - Slide
= taal waarmee je precies bedoelt wat er staat.
- Marlou praat graag met haar klasgenoten.
- Ensar en Kevin zijn net jarig geweest.
Letterlijk taalgebruik
Slide 33 - Slide
= taal waarmee je iets anders bedoelt dan wat er staat. Spreekwoorden, uitdrukkingen en gezegdes zijn figuurlijk taalgebruik. Er wordt vaak een beeld (figuur) gebruikt.