Lesson 30/3

What are we going to do today?
- Grammar revision 
- Slim Stampen Grammar chapter 4
- Quizlet 
- Time left? Gimkit 

Lesson Goal: at the end of the lesson you know at least 10 words from chapter 4
1 / 15
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Grammar revision 
- Slim Stampen Grammar chapter 4
- Quizlet 
- Time left? Gimkit 

Lesson Goal: at the end of the lesson you know at least 10 words from chapter 4

Slide 1 - Slide

Quantifiers
We gebruiken quantifiers om aan te geven hoe veel iets is/hoe vaak iets gebeurd. 

A few gebruik je wanneer het een laag getal is of wanneer het een laag aantal items zijn. (A) few gebruik je alleen bij telbare woorden. (bv: brood) 

 (A) little gebruik je wanneer er een nog minder zijn of bijna niks. (A) little gebruik je bij ontelbare woorden. (bv: slaap) 

Slide 2 - Slide

Quantifiers 
(A) lot of / lots of gebruik je wanneer er veel van een item is. Je gebruikt deze bij zowel telbare als niet telbare woorden. 

Much & many zijn ook quantifiers. 

Much gebruik je bij ontelbare woorden. 
Many bij telbare woorden. 

Slide 3 - Slide

We have ....... (een paar) pictures on our wall.
A
a few
B
a little

Slide 4 - Quiz

She has ......... (veel) grey hairs already.
A
lots of
B
a few.

Slide 5 - Quiz

Future tense
De future gebruik je om aan te geven dat iets in de toekomst wel/niet gaat gebeuren. 

Je kunt deze op 4 manieren gebruiken: 
- Present Simple
- Present Continuous 
- to be going to 
- Will/shall 

Slide 6 - Slide

Present Simple
Dit is de normale tegenwoordige tijd. (ww + ed of 1ste van het rijtje onregelmatige ww)

Je gebruikt deze voor vaststaande schema's, roosters en tijdsplanningen. 

- the bus leaves at 9 o'clock. 

Slide 7 - Slide

Present Continuous
Dit is de duurvorm. Deze gebruik je voor plannen in de toekomst die vaststaan en hoogstwaarschijnlijk doorgaan. 
Je maakt hem door: to be + hele ww + ing 

I am flying to Sydney tomorrow. 

Slide 8 - Slide

Will & to be going to 
To be going to: gebruik je wanneer iemand iets in de toekomst wel/niet van plan is of een voorspelling MET bewijs.
It is going to rain, just look at the clouds.

Shall/Will: gebruik je om iets aan te bieden, bij beloftes, aankondigen, besluiten of voorspellingen ZONDER bewijs.
I will come to your party tomorrow, i promise. 

Slide 9 - Slide

I .......... (to go) to Grandma tomorrow, I promise! (belofte)
A
will go
B
am going to go
C
am going
D
go

Slide 10 - Quiz

The bus ..... (to leave) at 10 o'clock.
A
will leave
B
is going to leave
C
is leaving
D
leaves

Slide 11 - Quiz

Tomorrow we ...... (to visit) the Museum in London, I'm so excited.
A
will visit
B
are going to visit
C
are visiting
D
visit

Slide 12 - Quiz

It ........ (to rain) right now.
A
will rain
B
is going to rain
C
is raining
D
rains

Slide 13 - Quiz

Go to:
www.gimkit.com 

Slide 14 - Slide

Wat heb je geleerd vandaag?

Slide 15 - Mind map