Lesson 4. Grammar 11 + revision

What are we going to do today?
- Study words 
- Grammar revision ch4. 
- Grammar 8 + exercises 
- Time left? Readtheory.org

Lesson goal: at the end of the lesson you know how to use at least 1 Future Tense in 3 sentences correctly
1 / 18
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

What are we going to do today?
- Study words 
- Grammar revision ch4. 
- Grammar 8 + exercises 
- Time left? Readtheory.org

Lesson goal: at the end of the lesson you know how to use at least 1 Future Tense in 3 sentences correctly

Slide 1 - Slide

Study
Study words chapter 4 in Quizlet for 10 minutes. 

In silence. 
timer
15:00

Slide 2 - Slide

Irregular plurals
Plurals is het maken van meervoud. Bijvoorbeeld: 
box - boxes.      tables - tables. 

Je hebt ook meervoud bij onregelmatige woorden. Dit zijn woorden die niet standaard een S krijgen in het meervoud. 

Bijvoorbeeld: child - children. 

Slide 3 - Slide

Irregular plurals
Sommige woorden hebben een eigen meervoudsvorm; je moet deze uit je hoofd leren. 

Tooth - Teeth.     Mouse - Mice.    (Wo)man - (Wo)men.  Foot - Feet

Sommige woorden krijgen ook GEEN meervoudsvorm maar blijven te zelfde:
Fish - Fish.        Sheep - Sheep.          Deer - Deer

Slide 4 - Slide

Quantifiers
We gebruiken quantifiers om aan te geven hoe veel iets is/hoe vaak iets gebeurd. 

A few gebruik je wanneer het een laag getal is of wanneer het een laag aantal items zijn. (A) few gebruik je alleen bij telbare woorden. (bv: brood) 

 (A) little gebruik je wanneer er een nog minder zijn of bijna niks. (A) little gebruik je bij ontelbare woorden. (bv: slaap) 

Slide 5 - Slide

Quantifiers 
(A) lot of / lots of gebruik je wanneer er veel van een item is. Je gebruikt deze bij zowel telbare als niet telbare woorden. 

Much & many zijn ook quantifiers. 

Much gebruik je bij ontelbare woorden. 
Many bij telbare woorden. 

Slide 6 - Slide

Wat weet je over
de 'future?

Slide 7 - Mind map

Future tense
de Future Tense = de toekomende tijd. Dit betekend dat het in de toekomst gaat gebeuren. 

Je hebt hier 4 manieren voor: 
- Will 
- To be going to
- Present Continuous
- Present Simple 

Slide 8 - Slide

Will 
Je gebruikt will bij beloftes, aankondigen en besluiten

I will do my laundry tomorrow, I promise.

I think we will win the lottery. 

Slide 9 - Slide

To be going to
Je gebruikt am/are/is + going to + hele ww als je wilt aangeven dat iemand iets in de toekomst van plan is. Maar de plannen zijn nog niet concreet gemaakt. In Nederlands gebruik je vaak het woord: gaan 

I am going to call you later. 
It is going to rain today. 

Slide 10 - Slide

We ...... visit my sister tomorrow, it's a plan.
A
will
B
are going to visit

Slide 11 - Quiz

I ....... cook dinner tomorrow, I promise.
A
will
B
am going to

Slide 12 - Quiz

Present Continuous

(alleen voor havo)
Je gebruikt de PC om te praten over afspraken in de nabije toekomst. (vliegreis, afspraak met iemand o.i.d.) Dit staat dus al gepland!

We are flying to Australia tomorrow. 
I am playing a hockey match on Wednesday. 
am/are/is + hele ww + ing

Slide 13 - Slide

Present Simple
Je gebruikt de PS om te praten over vasstaande toekomst, rooster of schema

The plane to London leaves in an hour. 
School starts at 08.25. 

Slide 14 - Slide

The train ........ in 1 hour
A
leaves
B
is leaving

Slide 15 - Quiz

Dirk-Jan ............ Amarins out to dinner next week, it's already booked.
A
takes
B
is taking

Slide 16 - Quiz

Do: 
TL: exercise 53, 54 & 55. 

Havo: 54, 55, 56 & 57. 

Work quietly  for 10 minutes. 

Done? Go to readtheory.org and start reading
timer
4:00

Slide 17 - Slide

What did you learn
today?

Slide 18 - Mind map