Taal - thema 6- les 9

persoonlijke
voornaamwoorden
1 / 15
next
Slide 1: Mind map
TaalBasisschoolGroep 8

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

persoonlijke
voornaamwoorden

Slide 1 - Mind map

De persoonlijke voornaamwoorden verwijzen dus naar een persoon. 
Wat leren wij vandaag?
Aan het eind van de les kunnen wij de persoonlijke voornaamwoorden correct in de zin schrijven

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Waarom?

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Dit moet je weten
     Fout: Hun hebben dat gedaan.
Goed: Zij hebben dat gedaan.
      Goed: Ik geef mijn pen aan hun.
Goed: Deze spullen zijn van hun. 

Slide 4 - Slide

Hun -> bezittelijk voornaamwoord
         -> meewerkend voornaamwoord
         
Hun -> NIET ALS ONDERWERP! 
             We gebruiken dan zij! 
Dit moet je weten 
me         jou        u  -> persoonlijke voornaamwoorden
mijn    jouw       uw -> bezittelijke voornaamwoorden
Fout: Hij heeft me fiets gemaakt.
Goed: Hij heeft mijn fiets gemaakt.
Goed: Ik vind
jou aardig. 

Slide 5 - Slide

bezittelijke voornaamwoorden
mijn     jouw     uw 

persoonlijke voornaamwoorden
me        jou        u 



Hij heeft ..... laten schrikken.
A
u
B
uw

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Mijn moeder heeft me computer afgesloten.
A
goed
B
fout

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

..... doen niet meer mee.


A
Zij
B
Hun

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Zelf proberen
Hun hebben het gedaan.
Voorbeeld
  Wisbordje:
Hun = Zij
 

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Zelf proberen
Dat heeft hij van me opa gekregen.
   Wisbordje:
....=....

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Zelf proberen
Hij heeft netjes dank uw wel gezegd.
   Wisbordje:
.... = ...

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Zelfstandig werken
Thema 6 les 9
 
opdracht 1 en 2
of
opdracht 2 en 3

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Wat is het persoonlijk voornaamwoord.

"Heeft de bakker jou wisselgeld gegeven?''
A
De bakker
B
jou
C
wisselgeld
D
heeft gegeven

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

JOU is een persoonlijk voornaamwoord, JOUW is een bezittelijk voornaamwoord
A
Waar
B
Niet waar

Slide 14 - Quiz

This item has no instructions

Ik heb het lesdoel behaald.
JA
NEE
REDELIJK

Slide 15 - Poll

This item has no instructions