What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Toets B2E en B2D
Vertaal het volgende woord in het Nederlands: immer
1 / 50
next
Slide 1:
Open question
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
This lesson contains
50 slides
, with
interactive quizzes
.
Lesson duration is:
15 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Vertaal het volgende woord in het Nederlands: immer
Slide 1 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Nederlands: wichtig
Slide 2 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Nederlands: weit
Slide 3 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Nederlands: einfach
Slide 4 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Nederlands: die Welt ( a s a )
Slide 5 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Nederlands: der Frosch ( a s a )
Slide 6 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Nederlands: de kleren ( a s a )
Slide 7 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Duits: de aap ( a s a )
Slide 8 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Duits: de hond ( a s a )
Slide 9 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Duits: het schaap ( a s a )
Slide 10 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Duits: lief
Slide 11 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Duits: vaak
Slide 12 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Duits: maar
Slide 13 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Duits: doen, maken
Slide 14 - Open question
Vertaal het volgende woord in het Duits: kort
Slide 15 - Open question
Ich spiel.....................im Garten
A
spiel
B
spiele
C
spielst
D
spielt
Slide 16 - Quiz
Er befass.......sich mit den Hausaufgaben.
A
befasst
B
befasse
C
befassest
D
befassen
Slide 17 - Quiz
Ihr park......... zuerst das Auto
A
parken
B
parkt
C
parkte
D
parkst
Slide 18 - Quiz
Komm..... Sie aus der Schweiz?
A
kommen
B
Kommen
C
komen
D
Kommten
Slide 19 - Quiz
Sie hat es alleine ( machen ).
voltooid deelwoord
A
gemachen
B
gemacht
C
gemachst
D
gemachte
Slide 20 - Quiz
Das Kind hat schön ( spielen ).
voltooid deelwoord.
A
gespield
B
gespielt
C
gespielen
D
gespielte
Slide 21 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd
Slide 22 - Quiz
Ich ( tanzen ) mit meiner Schwester.
A
tanze
B
tanzen
C
tanzt
D
tanzen
Slide 23 - Quiz
Vertaal:
jullie kopen
kaufen (= kopen)
A
ihr kauft
B
sie kauft
C
er kauft
D
du kauft
Slide 24 - Quiz
Welke twee persoonlijk voornaamwoords vormen hebben het hele werkwoord?
A
er/sie/es + wir
B
ich + wir
C
er/sie/es + ihr
D
wir + sie/Sie
Slide 25 - Quiz
Ich ___ in den Niederlanden.
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnte
Slide 26 - Quiz
Er ___ seine Hausaufgaben.
A
mache
B
machst
C
macht
D
machte
Slide 27 - Quiz
Wat zijn de uitgangen van de zwakke (standaard) werkwoorden?
A
e-s-t-e-n-t
B
st-e-t-en-st-en
C
e-t-st-en-t-en
D
e-st-t-en-t-en
Slide 28 - Quiz
antworten is een zwak werkwoord
A
wel
B
niet
Slide 29 - Quiz
Wat is de stam van een zwak werkwoord in het Duits?
timer
0:10
A
ik-vorm
B
hele werkwoord
C
hele werkwoord -(e)n
D
hij-vorm
Slide 30 - Quiz
Er (feiern)
A
feierne
B
feiernt
C
feier
D
feiert
Slide 31 - Quiz
het voltooid deelwoord van wohnen
A
wohnt
B
gewohnd
C
gewohnt
D
gewohnet
Slide 32 - Quiz
Wat zijn de voltooide deelwoorden?
A
Freiheit
B
gebadet
C
geschrieben
D
heiß
Slide 33 - Quiz
Het voltooid deelwoord van spielen
A
gespielet
B
gespield
C
spielt
D
gespielt
Slide 34 - Quiz
voltooid deelwoord: fragen
A
fragen
B
gefragt
C
gefraget
D
fragt
Slide 35 - Quiz
Wanner is de heer van Tellingen jarig?
Slide 36 - Open question
Vervoeg het Duitse zwakke werkwoord
spiel
en
(= spelen).
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
Denk aan de stam!
spielen
spielen
spielst
spiele
spielt
spielt
Slide 37 - Drag question
De uitgang van de persoon 'du' bij het zwakke werkwoord is:
A
e
B
st
C
t
D
en
Slide 38 - Quiz
Zwakke werkwoorden:
Wir _____ in Hamburg.
A
leben
B
lebst
C
lebe
Slide 39 - Quiz
zwakke werkwoorden:
Ihr _____ in Berlin.
A
wohnt
B
wohne
C
wohnst
Slide 40 - Quiz
Hoe vorm je het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden
A
ge + stam + t
B
stam + t
C
ge + hele werkwoord
Slide 41 - Quiz
Sleep het juiste Duitse persoonlijk voornaamwoord naar het Nederlandse persoonlijk voornaamwoord
ik
jij
hij
zij e.v.
wij
jullie
het
u
zij
ich
ihr
er
es
wir
du
sie e.v
Sie
sie
Slide 42 - Drag question
Wie ( heißen ) du?
A
heißt
B
heißst
C
heißen
D
heiße
Slide 43 - Quiz
Sie ............ fotografieren?
A
lerne
B
lernst
C
lernt
D
lernen
Slide 44 - Quiz
fotografieren
Maak hier een voltooid deelwoord van.
A
gefotografiert
B
fotografiert
C
gefotogriefen
D
gefottografiert
Slide 45 - Quiz
Vertaal in het Nederlands.
Was ist dein Lieblingstier?
Slide 46 - Open question
Vertaal in het Nederlands.
Hast du ein Haustier?
Slide 47 - Open question
Vertaal in het Nederlands.
Was frisst es?
Slide 48 - Open question
Vertaal in het Nederlands.
Mein Lieblinstier ist......
Slide 49 - Open question
Vertaal in het Nederlands.
der Zoo ( a s a )
Slide 50 - Open question
More lessons like this
mavo 2 18 januari
January 2022
- Lesson with
29 slides
Duits
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 2
VWO Zwakke werkwoorden en voltooid deelwoord
March 2021
- Lesson with
25 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
herhaling-zwakke regelmatige ww _volt.deelw.-M1
June 2024
- Lesson with
22 slides
Duits
Middelbare school
mavo, havo, vwo
Leerjaar 1-3
week 10
June 2024
- Lesson with
43 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
De vervoeging van zwakke werkwoorden in het Duits
June 2023
- Lesson with
18 slides
zwakke werkwoorden
June 2024
- Lesson with
36 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Zwakke werkwoorden t.t. en voltooid dw
May 2021
- Lesson with
31 slides
Duits
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2,3
Zwakke werkwoorden NR. 2
October 2022
- Lesson with
41 slides
Duits
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1-3