herhalen H4 brugklas

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend
1 / 11
next
Slide 1: Quiz

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 1 - Quiz

Wat is een signaalwoord
Wat zijn signaalwoorden?
A
Woorden die verbanden tussen zinnen leggen
B
Woorden die zelfstandig een betekenis hebben
C
Woorden die iets zeggen over het zelfstandignaamwoord
D
Woorden die extra informatie geven

Slide 2 - Quiz

Wat zijn de signaalwoorden voor een chronologisch tekstverband?
A
eerst, daarna, nadat
B
toen, maar, omdat

Slide 3 - Quiz

Tegenstellingen
Wat zijn dit?
A
Woorden met een tegenovergestelde betekenis.
B
Meningen die iets tegenspreken.
C
Woorden die hetzelfde of bijna hetzelfde betekenen.
D
De, het & een.

Slide 4 - Quiz

Welk woord heeft in het meervoud geen 's?
A
menu
B
hobby
C
banaan
D
kassa

Slide 5 - Quiz

Hoe maak je meervoud op -s?
A
Je plakt er -s achter
B
Je schrijft -'s er achter
C
Zonder uitzondering overal -s achter
D
Je verdubbelt de laatste letter en dan -s

Slide 6 - Quiz

Wat is een onvoltooid deelwoord?
A
lopen
B
lopend
C
gelopen
D
liepen

Slide 7 - Quiz

Wat is een voltooid deelwoord?
A
werkwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
lidwoord
D
persoonsvorm

Slide 8 - Quiz

Een naamwoordelijk gezegde heeft:
A
tenminste één koppelwerkwoord
B
meestal één koppelwerkwoord
C
tenminste één zelfstandig werkwoord
D
meestal geen werkwoorden

Slide 9 - Quiz

Wat is een naamwoordelijk gezegde?
A
Hij heeft gegeten.
B
Hij heeft een zusje gekregen.
C
Hij heeft corona.
D
Hij is een vrolijke Frans.

Slide 10 - Quiz

Wat zijn koppelwerkwoorden?
A
zijn, worden, bijten, binden, lopen, schrijven
B
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen
C
zijn, worden, blaten, boren, luisteren, scheren
D
zijn, worden, breien, barsten, laten, schaven

Slide 11 - Quiz