,

Groep 7-8 | taal | komma

Nieuw logo
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsTaal+2BasisschoolGroep 7,8

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Introduction

Items in this lesson

Nieuw logo

Slide 1 - Slide

Bezoek ook eens onze website
Taal
Doel: ik weet hoe ik een komma moet gebruiken in verschillende zinnen en teksten.

Slide 2 - Slide

Bespreek het doel van deze les met je leerlingen. Wat gaan ze oefenen/leren?

Slide 3 - Video

Bron video.
Je hebt nu gezien dat je in veel verschillende zinnen en teksten de komma gebruikt. We gaan er nu dieper op in met de uitlegbladen. En daarna zullen we nog wat oefeningen doen.

Slide 4 - Slide

Vertel je leerlingen:
Je hebt nu gezien dat je in veel verschillende zinnen en teksten de komma gebruikt. We gaan er nu dieper op in met de uitlegbladen. En daarna zullen we nog wat oefeningen doen.
Bekijk via het oogje de uitlegbladen.

Slide 5 - Slide

Bekijk samen de uitlegbladen. Klik op het oogje om het uitlegblad te openen. Daarna heb je de mogelijkheid om de afbeelding te vergroten (inzoomen). Zodra je het volgende oogje opent, sluit automatisch het huidige oogje dat open staat.
Bekijk via het oogje de uitlegbladen.

Slide 6 - Slide

Bekijk samen de uitlegbladen. Klik op het oogje om het uitlegblad te openen. Daarna heb je de mogelijkheid om de afbeelding te vergroten (inzoomen). Zodra je het volgende oogje opent, sluit automatisch het huidige oogje dat open staat.
Zie het verschil in betekenis:

1. Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen
of
2. Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen

Zo zie je dus, dat het heel belangrijk is om leestekens op de juiste plek te plaatsen.
Kijk naar het verschil in betekenis:

Slide 7 - Slide

Laat leerlingen ervaren hoe belangrijk de plaats van de komma is, de zin krijgt zo een andere betekenis.

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
In mijn koelkast liggen appels, yoghurt, kaas en jam.
B
In mijn, koelkast, liggen, appels, yoghurt kaas en jam.
C
In mijn koelkast, liggen, appels yoghurt kaas en jam.
D
In mijn koelkast liggen, appels yoghurt kaas en jam.

Slide 8 - Quiz

Antwoord A: in mijn koelkast liggen appels, yoghurt, kaas en jam.

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Op mijn fruitschaal liggen avocado's, appels, peren en ananas.
B
Op mijn fruitschaal, liggen avocado's appels peren en ananas.
C
Op mijn fruitschaal, liggen, avocado's, appels, peren en ananas.
D
Op mijn, fruitschaal liggen, avocado's, appels peren en ananas.

Slide 9 - Quiz

Antwoord A: op mijn fruitschaal liggen avocado's, appels, peren en ananas.

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Ik, wil graag meedoen maar, ik heb hoofdpijn.
B
Ik wil graag meedoen maar, ik heb hoofdpijn.
C
Ik wilde graag meedoen, maar ik heb hoofdpijn.
D
Ik wil, graag meedoen, maar, ik heb, hoofdpijn.

Slide 10 - Quiz

Antwoord C: ik wilde graag meedoen, maar ik heb hoofdpijn.

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Ik wil ook graag gaan maar, ik moet, naar de tandarts.
B
Ik wil ook graag gaan, maar ik moet naar de tandarts.
C
Ik wil, ook graag gaan maar, ik moet naar de tandarts.
D
Ik, wil ook graag gaan, maar ik moet naar de tandarts.

Slide 11 - Quiz

Antwoord B: ik wil ook graag gaan, maar ik moet naar de tandarts.

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Koen, past die broek niet, omdat hij een andere maat draagt.
B
Koen past, die broek, niet, omdat hij een andere maat draagt.
C
Koen, past, die broek niet, omdat hij een andere maat draagt.
D
Koen past die broek niet, omdat hij een andere maat draagt.

Slide 12 - Quiz

Antwoord D: Koen past die broek niet, omdat hij een andere maat draagt.

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Marieke eet dat niet, want zij is vegetarisch.
B
Marieke, eet dat niet, want zij is vegetarisch.
C
Marieke eet, dat niet want, zij is vegetarisch.
D
Marieke eet dat niet want, zij is, vegetarisch.

Slide 13 - Quiz

Antwoord A: Marieke eet dat niet, want zij is vegetarisch.

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Maartje, ga jij morgen ook naar het park?
B
Maartje ga jij morgen ook, naar het park?
C
Maartje ga jij, morgen, ook naar het park?
D
Maartje, ga, jij, morgen ook, naar het park?

Slide 14 - Quiz

Antwoord A: Maartje, ga jij morgen ook naar het park?

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Papa, breng jij mij morgen naar school?
B
Papa, breng jij, mij morgen naar school?
C
Papa breng jij, mij morgen naar school?
D
Papa breng jij morgen, mij, naar school?

Slide 15 - Quiz

Antwoord A: papa, breng jij mij morgen naar school?

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Als je, ziek bent, ga dan naar huis.
B
Als je ziek bent, ga dan naar huis.
C
Als je ziek bent ga, dan naar huis.
D
Als je ziek bent ga dan, naar huis.

Slide 16 - Quiz

Antwoord B: als je ziek bent, ga dan naar huis.

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Als je, boos bent, ga dan even een rondje lopen.
B
Als, je boos bent, ga dan even een rondje lopen.
C
Als je boos bent ga dan, even een rondje lopen.
D
Als je boos bent, ga dan even een rondje lopen.

Slide 17 - Quiz

Antwoord D: als je boos bent, ga dan even een rondje lopen.
De volgende uitleg is alleen voor groep 8. Groep 7, jullie gaan aan de slag met de opdrachten van de weektaak. Na de instructie van groep 8 kun je vragen stellen over de opdrachten.

Slide 18 - Slide

Leg uit dat de instructie voor groep 7 nu klaar is en dat zij aan het werk gaan met de opdrachten. Groep 8 krijgt nu verlengde instructie.
Bekijk het uitlegblad.

Slide 19 - Slide

Bekijk samen het uitlegblad. Klik op het oogje om het uitlegblad te openen. Daarna heb je de mogelijkheid om de afbeelding te vergroten (inzoomen). 

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Sara maakt een mooie, grote, kleurige tekening.
B
Sara, maakt een mooie, grote kleurige tekening.
C
Sara maakt, een mooie grote kleurige tekening.
D
Sara, maakt een mooie, grote, kleurige tekening.

Slide 20 - Quiz

Antwoord A: Sara maakt een mooie, grote, kleurige tekening.

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Roos, heeft een mooie, rode, ronde bril.
B
Roos heeft, een mooie rode, ronde bril.
C
Roos heeft, een mooie rode ronde bril.
D
Roos heeft een mooie, rode, ronde bril.

Slide 21 - Quiz

Antwoord D: Roos heeft een mooie, rode, ronde bril. 

Waar staat de komma op de juiste plek?
A
Jorgos, koopt een kleine, donkergele fiets van zijn zakgeld.
B
Jorgos koopt, een kleine, donkergele fiets van zijn zakgeld.
C
Jorgos, koopt, een kleine, donkergele fiets van zijn zakgeld.
D
Jorgos koopt een kleine, donkergele fiets van zijn zakgeld.

Slide 22 - Quiz

Antwoord A: Sara maakt een mooie, grote, kleurige tekening.
Ga aan de slag met de werkbladen.

Slide 23 - Slide

Deel nu de werkbladen uit. Let op: het werkblad met de aanduiding 'start' linksboven in de hoek, is voor de volgende les om te checken of iedereen de lesstof van deze les beheerst.

Heb je de werkbladen nog niet in je bezit? Je kan de werkbladen per fase bestellen. Mail ons: info@defact-o.nl 
Reflecteren

Slide 24 - Slide

Laat de leerlingen antwoord geven op de reflectievragen.
Je kan dit mondeling doen, maar je kan er ook voor kiezen om dit te laten invullen op het reflectieblad dat als bijlage is toegevoegd. Dit blad kan daarna ook opgenomen worden in de portfoliomap.
Tot de volgende keer
Deze les is gemaakt door DEF@ctO. Op de vermelde bronnen na, alle rechten voorbehouden aan team DEF@ctO.




Slide 25 - Slide

Bezoek onze website: