leesvaardigheid signaalwoorden

Bienvenue!
1 / 31
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Bienvenue!

Slide 1 - Slide

PROGRAMME
Signaalwoorden
Aan het eind van de les:
- ken ik de signaalwoorden en het verband ervan;

Slide 2 - Slide

Signaalwoorden

Slide 3 - Slide

Signaalwoorden
Functie?
Voorbeelden?

Slide 4 - Mind map

Signaalwoorden
  1. Bepalingen van tijd/volgorde
    Aan de hand van woorden als 'vervolgens' en 'tenslotte' wordt de tijd/volgorde duidelijk.

au début, à partir de, autrefois
tout d'abord, premièrement, avant
puis, ensuite, après
enfin, finalement

Slide 5 - Slide

tips
  • Signaalwoorden kun je uit je hoofd leren, zodat je ze niet meer op hoeft te zoeken tijdens het examen. Je weet dan meteen het verband van de zinnen/alinea's.

  • Zoek altijd eerst naar signaalwoorden als er vragen worden gesteld over het verband tussen bijv. twee alinea's of twee tekstgedeeltes. 

Slide 6 - Slide

Signaalwoorden
2. Doel
Het doel van het onderwerp wordt duidelijk
afin de 
pour 

Il veut travailler pour acheter un nouveau portable.

Slide 7 - Slide

Signaalwoorden
3. Reden/uitleg/gevolg
Er wordt een reden of oorzaak gegeven voor een eerdere gebeurtenis.
à cause de
parce que
ça veut dire
c'est-à-dire
causé par

Slide 8 - Slide

Signaalwoorden
5. Tegenstelling
Een eerdere uitspraak in dezelfde zin of in de alinea wordt ontkend.

par contre
au lieu de
pourtant
alors que
contrairement à

Slide 9 - Slide

Signaalwoorden
6. Samenvatten/concluderen
Er wordt een conclusie gegeven of de tekst wordt in 1 regel samengevat.

bref
donc
alors
pour conclure
enfin, finalement
en résumé




Slide 10 - Slide

Exercice
Vertaal de zinnen, markeer het signaalwoord (en in zin 5 ook de ontkenning) en geef het verband aan.
  1. Je dois travailler ce soir, alors je ne peux pas aller au cinéma  avec toi.
  2.  J'ai perdu (verloren) mon emploi (baan) parce que lé ntrepise a fait faillite.
  3. Je n'ai plus de fromage, donc je dois aller au supermarché.
  4. Il avait oublié son sac à dos, il avait aussi oublié son parapluie.
  5. Comme Pierre est absent, Lina ne travaille pas non plus.

Slide 11 - Slide

Welk signaalwoord past?
Je suis fatigué, ______ je peux travailler.
A
comme
B
donc
C
puis
D
mais

Slide 12 - Quiz

Tegenstellingen
mais = maar

pourtant = echter
par contre = daarentegen
bien que = hoewel
au lieu de = in plaats van

Slide 13 - Slide

Welk signaalwoord is geen tegenstelling?
A
mais
B
pour
C
pourtant
D
par contre

Slide 14 - Quiz

Welk signaalwoord past?
J'aime l'école, ______ j'espère qu'elle ouvrira bientôt ses portes.
A
donc
B
mais
C
ensuite
D
par contre

Slide 15 - Quiz

Samenvatting/conclusie
bref = kortom
en résumé = samenvattend
donc = dus
enfin / finalement = tenslotte

Slide 16 - Slide

Welk signaalwoord geeft geen conclusie aan?
A
bref
B
donc
C
pourtant
D
enfin

Slide 17 - Quiz

Welk signaalwoord past?
D'abord on a mangé, ______ on a fait du sport.
A
donc
B
par contre
C
puis
D
alors

Slide 18 - Quiz

Toevoeging / Aaneenschakeling / Opsomming

et = en
aussi = ook
de plus/en plus = bovendien
d'abord = ten eerste
puis/ensuite = vervolgens

Slide 19 - Slide

Welk signaalwoord laat niet zien dat je te maken hebt met een opsomming?
A
donc
B
et
C
de plus
D
ensuite

Slide 20 - Quiz

Lees de tekst en zoek het signaalwoord
Vul het in op de volgende dia

Slide 21 - Slide

Wat is het signaalwoord in dit tekstje?
En wat is het verband?

Slide 22 - Open question

Wat geeft het signaalwoord «pourtant» aan?
A
gevolg
B
oorzaak
C
tegenstelling
D
voorbeeld

Slide 23 - Quiz

Kies het passende signaalwoord:

Je ne sors pas ______ il pleut.

A
pourtant
B
donc
C
parce qu'
D
par contre

Slide 24 - Quiz

Kies het passende signaalwoord:

J'ai fait toujours mes devoirs, ______ je n'ai pas de bonnes notes
A
par exemple
B
pourtant
C
bref
D
en plus

Slide 25 - Quiz

Kies het passende signaalwoord:

D'abord j'ai embrassé ma mère, ______ mon père
A
ensuite
B
si
C
mais
D
donc

Slide 26 - Quiz

Vul het passende signaalwoord in:

J'ai fait mes exercices, j'ai appris le vocabulaire, j'ai pratiqué beaucoup, ______ je suis bien préparé!
A
en plus
B
parce que
C
par contre
D
bref

Slide 27 - Quiz

Sleep de signaalwoorden naar het verband dat zij aangeven. 
Opsomming
Reden
Tegenstelling
Conclusie
car
mais
par contre
donc
en plus
au contraire
comme
ensuite
alors
d'abord
puis
parce que
bref
cependant

Slide 28 - Drag question

Zoek de signaalwoorden in de tekst en schrijf ze hieronder.

Slide 29 - Open question

Vul in op de volgende dia: 
waarvoor is dit een oproep?

Slide 30 - Slide

Welke oproep wordt er gedaan?

Slide 31 - Open question