TESTSTOF 3

TESTSTOF 3
Oefenen voor de test
1 / 42
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 20 min

Items in this lesson

TESTSTOF 3
Oefenen voor de test

Slide 1 - Slide

Vocabulaire/Woordenschat

Slide 2 - Slide

Vertaal in NL "je vois"
A
ik kan
B
ik zie
C
ik zeg
D
ik drink

Slide 3 - Quiz

Vertaal in NL "célèbre"
A
beroemd
B
verlegen
C
gemeen
D
ziek

Slide 4 - Quiz

Vertaal in NL "drôle"

Slide 5 - Open question

Vertaal in NL "la gare"
A
de auto
B
de markt
C
de straat
D
het station

Slide 6 - Quiz

Vocabulaire?Woordenschat

Slide 7 - Slide

Vertaal in het Frans "goede reis"
A
Bonne route
B
Bon séjour
C
Bon voyage
D
Bonne chance

Slide 8 - Quiz

Vertaal in het Frans "Het westen"
A
L'Ouest
B
L'Est
C
Le Sud
D
Le Nord

Slide 9 - Quiz

Vertaal in het Frans "de bioscoop"

Slide 10 - Open question

Vertaal in het Frans "samen"

Slide 11 - Open question

Grammatica/Passé-Composé

Slide 12 - Slide

Vul de werkwoorden in de passé-composé
J'.......................(aimer)
A
as aimé
B
ai aimé
C
a aimer
D
ai aimer

Slide 13 - Quiz

Vul de werkwoorden in de passé-composé
Tu (jouer) ......... ............

Slide 14 - Open question

Vul de werkwoorden in de passé-composé
Luc et Violette (regarder) ..... ...............

Slide 15 - Open question

Vul de werkwoorden in de passé-composé
Nous (danser) ........ ..................
A
avez dansé
B
avons danser
C
avons dansé
D
ont dansé

Slide 16 - Quiz

Grammatica/ Bijvoeglijk Naamwoord

Slide 17 - Slide

Juliette a les cheveux (brun) .........
A
bruns
B
brune
C
brunes
D
brun

Slide 18 - Quiz

Jules et Jim sont (intelligent)..................

Slide 19 - Open question

Olivier a une mère (anglais)

Slide 20 - Open question

Mon frère porte des lunettes (noir)
A
noire
B
noirs
C
noir
D
noires

Slide 21 - Quiz

Grammatica/bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Slide

Vertaal het bijvoeglijk naamwoord en zet het in de juiste vorm.
Il a acheté un (nieuwe) T-shirt.
A
nouvelle
B
nouvelles
C
nouveaux
D
nouveau

Slide 23 - Quiz

Vertaal het bijvoeglijk naamwoord en zet het in de juiste vorm.
Émilie et Amandine sont (verlegen)

Slide 24 - Open question

Vertaal het bijvoeglijk naamwoord en zet het in de juiste vorm.
Ils sont trés (mooi)
A
beaux
B
belles
C
beau
D
belle

Slide 25 - Quiz

Vertaal het bijvoeglijk naamwoord en zet het in de juiste vorm.
Ma voisine est une (oude) ........ dame.
A
vieille
B
vieux
C
vieu
D
vieilles

Slide 26 - Quiz

Grammatica/Vraagwoorden

Slide 27 - Slide

........... est la fille là-bas?
C'est ma cousine Laura.
A
Comment
B
Qui
C
Pourquoi
D

Slide 28 - Quiz

Et ta cousine, elle habite ........ ?
A
B
comment
C
qui
D
combien

Slide 29 - Quiz

.................... tu as de soeurs?
J'ai 2 soeurs, Stéphanie et Virginie.
A
Pourquoi
B
Combien
C
Qu'est-ce-que
D
comment

Slide 30 - Quiz

Tu as ton examen de Français .................?
- Jeudi 8 juin.

Slide 31 - Open question

Grammatica/Werkwoord "aller"

Slide 32 - Slide

Il .............. à Marseille cet été.
A
vont
B
va
C
vais
D
vas

Slide 33 - Quiz

Nous .................. à la plage cet aprés-midi.
A
vont
B
allez
C
allons
D
aller

Slide 34 - Quiz

Je ............... jouer au foot.

Slide 35 - Open question

Tu ................ à l'école demain?

Slide 36 - Open question

Grammatica/ Futur Proche

Slide 37 - Slide

Vous (gaan vinden)........... .................... un trésor dans le jardin.
A
allez trouvé
B
allons trouver
C
allez trouver
D
allons trouvé

Slide 38 - Quiz

Ce weekend, je (gaan spelen) .......... ............... au basket.

Slide 39 - Open question

Corentin et William (gaan kijken) ................. .................... un film ce soir.
A
allons voir
B
vont voir
C
allons regarder
D
vont regarder

Slide 40 - Quiz

Tu (gaan eten) .............. .............. une pizza?

Slide 41 - Open question

Slide 42 - Slide