Opdracht 44, 45, 47, 48, 49, 51, 52, 53, 56, 57, 58, 59, 60 en 61 van §4.4
1 / 23
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4
This lesson contains 23 slides, with text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Thema 4 Evolutie
In de les:
§4.4 Evolutie in populaties
Huiswerk:
Opdracht 44, 45, 47, 48, 49, 51, 52, 53, 56, 57, 58, 59, 60 en 61 van §4.4
Slide 1 - Slide
Even herhalen: de neodarwinistische evolutietheorie
VEST-methode voor evolutievraagstukken:
V – variatie is altijd aanwezig binnen een soort
E – voor deze variatie is een erfelijke basis
S – selectiedruk zorgt voor verschillen in overleving en voortplantingssucces
T – er gaat tijd overheen (aantal generaties) voordat soorten veranderen (micro-evolutie) en/of nieuwe soorten ontstaan (macro-evolutie)
Slide 2 - Slide
§4.4 Evolutie in populaties
Je kunt uitleggen hoe allelen in een populatie overerven.
Slide 3 - Slide
Evolutie in populaties
Micro-evolutie: veranderingen van allelfrequentie in een populatie
Macro-evolutie: ontstaan van soorten (§5)
Noteer in je schrift een definitie bij onderstaande begrippen:
Soort
Populatie
Genenpool
Allelfrequentie
Slide 4 - Slide
Evolutie in populaties
Veranderingen in allelfrequenties in een populatie (micro-evolutie) gebeurt door:
(Natuurlijke) selectie
Geneflow
Genetic drift
Slide 5 - Slide
Geneflow
Het verplaatsen van allelen in of uit een populatie door de beweging van vruchtbare individuen of hun geslachtscellen.
Dit kan voorkomen dat een populatie volledig aangepast raakt aan zijn omgeving.
Bij een lagere geneflow neemt inteelt toe, waardoor recessieve genen toenemen in een populatie.
Slide 6 - Slide
Genetic drift
Toevallige grote verschuiving in allelfrequenties van een kleine populatie
Founder effect: paar individuen van een populatie raken geïsoleerd van een grotere populatie -> genenpool van de nieuwe populatie kan verschillen t.o.v. oorspronkelijke populatie
Bottleneck effect / flessenhalseffect: snelle afname in aantal individuen van een populatie
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Slide
Slide 9 - Slide
Nu maken
Opdracht 44, 45, 48, 49, 58, 59, 60 en 61 van §4.4
Slide 10 - Slide
Stabiele populaties
Geen natuurlijke selectie
Geen seksuele selectie
Geen migratie
Grote populatie (dus geen genetic drift)
Geen mutaties
De allelfrequenties blijven dan min of meer constant. De allelfrequenties kunnen dan berekend worden m.b.v. de wet van Hardy-Weinberg
Slide 11 - Slide
Gebruik wet Hardy-Weinberg
Berekenen allelfrequenties vanuit genotype frequenties en andersom
Aantonen of een populatie voldoet aan de wet of niet door te kijken of de allelfrequentie verandert per generatie
Slide 12 - Slide
Hardy Weinberg formule
Ik noem de allelfrequentie van het
dominantie allel p.
Ik noem de allelfrequentie van het
recessieve allel q.
Dan is p + q = 1.
Slide 13 - Slide
Hardy Weinberg formule
Stel een nieuw individu wordt geboren
in een populatie waarin geldt
p + q = 1.
Wat is dan de kans dat dit individu
genotype AA heeft? En Aa? En aa?
Slide 14 - Slide
Hardy Weinberg formule
Een individu in een populatie heeft
kans p op A en kans q op a.
De kans op AA is dan p*p = p2
De kans op Aa (plus aA) is dan 2*p*q
De kans op aa is dan q*q = q2
Slide 15 - Slide
Hardy Weinberg formule
genotypefrequentie AA is p2
genotypefrequentie Aa is 2pq
genotypefrequentie aa is q2
Slide 16 - Slide
Hardy Weinberg evenwicht
Als er in een populatie géén sprake is van geneflow, genetic drift, natuurlijke- of seksuele selectie of mutaties dan blijven de allelfrequentie en genotypefrequenties over de generaties hetzelfde.
Dan mag je ook uitgaan van p + q = 1 en p2 + 2pq + q2 = 1
Slide 17 - Slide
Begrepen?
q =0,2. Bereken p.
q = 0,2. Wat is de frequentie homozygoot recessieven (aa)?
q = 0,2. Wat is de frequentie heterozygoten (Aa)?
36% van de populatie is homozygoot recessief (aa) voor vaste oorlellen. Wat is de frequentie van het recessieve allel?
Slide 18 - Slide
Toepassen!
Een populatie bestaande uit 500 vogels heeft individuen met gele en witte snavels. De eigenschap witte snavel is recessief. Van de 500 vogels hebben er 20 een witte snavel.
Wat is de frequentie van allel G en g?
Hoeveel vogels zijn homozygoot voor de snavelkleur?
Slide 19 - Slide
Uitwerking
20/500 vogels hebben een witte snavel.
Witte snavels zijn recessief, dus q2 = 20/500 = 0,04
q = √ 0,04 = 0,2 (dit is dus de frequentie van allel g!)
p + q = 1 dus 1 - 0,2 = 0,8 = p
p2 en q2 vormen samen de homozygote vogels.
(0,82 + 0,22) = 0,64 + 0,04 = 0,68 (Je had ook 1 – 2pq kunnen doen)
68% van de vogels is dus homozygoot voor de snavelkleur
Dit zijn dus 0,68*500 = 340 vogels
Slide 20 - Slide
Nu maken
Opdracht 44, 45, 47, 48, 49, 51, 52, 53, 56, 57, 58, 59, 60 en 61 van §4.4
Extra oefenmateriaal Hardy-Weinberg op de ELO
Slide 21 - Slide
§4.4 Evolutie in populaties
Je kunt uitleggen hoe allelen in een populatie overerven.
Slide 22 - Slide
Thema 4 Evolutie
In de les:
§4.4 Evolutie in populaties
Huiswerk:
Opdracht 44, 45, 47, 48, 49, 51, 52, 53, 56, 57, 58, 59, 60 en 61 van §4.4