Online leren les 8 03 juni 2020

Kapitel 6: Auf Schnäppchenjagd im Schlussverkauf!
1 / 27
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Kapitel 6: Auf Schnäppchenjagd im Schlussverkauf!

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?
Wiederholung grammatik 
1e en 4e naamval
neue grammatik
voorzetzels met de 4e naamval
Modalverben
Lesen
Wörterliste A Test

Slide 2 - Slide

Sleep de Nederlandse woorden naar de juiste Duitse vertaling op de volgende pagina.

Slide 3 - Slide

das Einkaufszentrum
geöffnet
billig
zurück bezahlen
einen Nebenjob haben
klauen
kaufen
een baantje hebben
terug betalen
jatten
het winkelcentrum
goedkoop
geopend
kopen

Slide 4 - Drag question

Slide 5 - Slide

Voor welk deel van de zin gebruik je de 4e naamval?
timer
1:00
A
gezegde
B
lijdend voorwerp
C
onderwerp

Slide 6 - Quiz

Wat verandert bij de vierde naamval ten opzichte van de 1e naamval?
A
"der" wordt "den"
B
"die" wordt "der"
C
"der" wordt "dem"
D
"das'wordt "die"

Slide 7 - Quiz

1e en 4e naamval
1e naamval
  • Gebruik je voor het deel van de zin dat het onderwerp is.
  • Der Lehrer gibt zu viele Hausaufgauben auf.

4e naamval
  • Gebruik je voor het deel van de zin dat het lijdend voorwerp is.
  • Meine Freunde finden den Lehrer zu streng.

Slide 8 - Slide

1e en 4e naamval

Slide 9 - Slide

Der Deutschlehrer hat ... Stadtbummel (m) gemacht.
timer
1:00
A
ein
B
einen

Slide 10 - Quiz

Ich kaufe ...... T-Schirt (o)
timer
1:00
A
kein
B
keinen

Slide 11 - Quiz

Meine Frau hat ------ Kinder (mv) im Einkaufszentrum gesehen
timer
1:00
A
unser
B
unsere
C
unseren

Slide 12 - Quiz

Herr Schmidt, haben Sie ....... Pullover (m) schon umgetauscht?
timer
1:00
A
Ihr
B
Ihre
C
Ihren

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Video

Voorzetsels met de 4e naamval
durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang

Doel: Ik weet bij welke voorzetsels ik de 4e naamval moet gebruiken.

Slide 15 - Slide

Voorzetsels met de 4e naamval
Na de volgende voorzetsels moet je de vormen van de 4e naamval gebruiken:

Slide 16 - Slide

Voorzetsels met de 4e naamval
LET OP!
Voorzetsels staan vóór het in te vullen woord. Behalve 'entlang' (=langs)

Slide 17 - Slide

Stappenplan:
  1. Staat er een voorzetsel 4e Fall in de zin? Ja, dan 4. Fall               (bis durch für gegen ohne um entlang)
  2. Nee? Heb ik te maken met onderwerp of lijdend voorwerp?
  3. Onderwerp: wie/wat + gezegde
  4. Lijdend voorwerp: wie/wat + onderwerp + gezegde
  5. Juiste persoonlijk vnw of vragend vnw invullen

Slide 18 - Slide

Ohne ... Portemonnaie (o) gehe ich nicht in die Stadt.
timer
1:00
A
ein
B
eine
C
einen

Slide 19 - Quiz

Ich bin gegen ... Wind (m) zur Schule gefahren.
timer
1:00
A
der
B
den
C
die

Slide 20 - Quiz

... Weg (m) entlang standen viele Zuschauer.
timer
1:00
A
den
B
der

Slide 21 - Quiz

Der Autofahrer ist gegen ... Schaufenster (o) gefahren.
timer
1:00
A
der
B
den
C
das

Slide 22 - Quiz

Uitleg Modale werkwoorden
drie nieuwe modale werkwoorden 
sollen wollen en wissen
luister aandachtig naar de uitleg en lees mee op Seite 40 van je Textbuch!

Slide 23 - Slide

Aufgabe 14.2
Lees mee op Seite 98 van je Arbeitsbuch

Slide 24 - Slide

Aufgabe 11.3
Voorzetzels met de vierde naamval. Houd je Textbuch met de blauwe Lernecke ernaast (Seite 41) ernaast!

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Video

Hausaufgaben
Maken: 14.2 en 11.3
Leren: Wörterliste B

Slide 27 - Slide