Persoonsvorm verleden tijd

Taalblokken 3F spelling

Persoonsvorm 
verleden tijd
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Taalblokken 3F spelling

Persoonsvorm 
verleden tijd

Slide 1 - Slide

Herhaling: persoonsvorm
  • Een persoonsvorm is geen woordsoort, maar een zinsdeel (pv- ow- gez- lv-mv etc.)
  • Een persoonsvorm hoort vrijwel altijd bij een onderwerp (Henk slaapt. Pv= slaapt)

Op de basisschool leren de kinderen:
Maak de zin vragend: het woord dat vooraan staat, is de persoonsvorm. 
Maar: 
Staat de zin al vragend of heeft de zin meerdere persoonsvormen (samengesteld), dan werkt dat niet!
Wat voor 2 mogelijkheden zijn er dan?


Slide 2 - Slide

Persoonsvorm vinden
Zet de zin in een andere tijd. Het woord dat (mee) verandert, is de persoonsvorm. 

Zoek de pv/ pv's:
De stamppot van gisteren heeft mij goed gesmaakt, maar vandaag wil ik toch iets anders eten. 


Een persoonsvorm staat ALTIJD in de tegenwoordige tijd OF in de verleden tijd. 

Pvtt: heeft, wil
pvvt: had, wilde


Slide 3 - Slide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd
1. Bepaal altijd eerst of het werkwoord een persoonsvorm is!
2. Een persoonsvorm? Bepaal dan de tijd waarin de zin staat.
3. Een persoonsvorm in de tegenwoordige tijd? Dan schrijf je de ik-vorm, ik-vorm+t of het hele werkwoord (meervoud)

(geen pv? dan schrijf je het zo kort mogelijk en kijk je naar 't kofschip)
Mijn tip: vervang de pvtt door "lopen"! Dan hoor je loop, loopt of lopen: ik-vorm, ik-vorm+t of hele werkwoord

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Hoe (houden)... je zo'n prachtige ruimte schoon? (tegenwoordige tijd)
A
houd
B
houdt
C
hield
D
hout

Slide 6 - Quiz

Hij vindt dat hij zijn tijd goed ...(besteden).(tegenwoordige tijd)
A
besteed
B
besteedt
C
besteden
D
besteedde

Slide 7 - Quiz

De buurman (veranderen)... zijn moestuin met allemaal bloemen.
A
veranderd
B
verandert

Slide 8 - Quiz

Persoonsvorm verleden tijd
1. Is het een pv? (Nee: dan zo kort mogelijk)
2. Staat de pv in de verleden tijd?
3. Dan schrijf je de ik-vorm +te(n) of de ik-vorm+ de(n). OF ik krijg klankverandering: loop-liep, word-werd etc. 
4. Twijfel je tussen ik-vorm + te of +de? Kijk naar 't koschip+x
5. Kijk naar het hele werkwoord, bijv.: verven. Haal -en eraf: verv. Zit de laatste letter erin? Nee? Dan d! Ja: t. verv: verfde/ geverfd

Slide 9 - Slide

Verleden tijd:
De boterham ...(verbranden) in de broodrooster.

A
verbrande
B
verbrandde
C
verbrandt
D
verbrand

Slide 10 - Quiz

Ik wilde de (verbranden)... boterham niet meer opeten.
A
verbrande
B
verbrandde
C
verbranden
D
geen antwoord is goed

Slide 11 - Quiz

Doordat het vanochtend erg ...(misten), hield ik afstand op de weg.
A
miste
B
mistte
C
mist
D
misstte

Slide 12 - Quiz

Hij nam aan dat ik hem ...(verraden) en ging er vandoor met al het geld.
A
verraadde
B
verraade
C
verried
D
veraade

Slide 13 - Quiz

Toen het begon te regenen, ...(vluchten) wij gauw naar binnen.
A
vluchten
B
vluchtten
C
vlucht
D
vluchtte

Slide 14 - Quiz

Ik ....(vergroten) gisteren de foto waar wij met z'n allen op staan.
A
vergrote
B
vergroote
C
vergrotte
D
vergrootte

Slide 15 - Quiz

De ....(verlichten) foto hangt nu aan de muur in onze woonkamer.
A
verlichtte
B
verlicte
C
verlichte
D
verlichten

Slide 16 - Quiz

Vorige week ....(halen) ik de kinderen op van school.
A
hield
B
haalde
C
heul
D
hol

Slide 17 - Quiz

Hij wilde alles bijhouden en ...(turven) alles.
A
turfte
B
turfde
C
turft
D
tuurfde

Slide 18 - Quiz

Dareau van de familie Buddenbruck ...(relaxen) vorige maand op de bank met zijn kameraden.
A
relaxete
B
relaxxte
C
relaxte
D
relaxtte

Slide 19 - Quiz