Campus 2 Les 17 - Voorzetsels en voorzetselvoorwerpen - extra oefeningen

1 / 36
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 36 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

je ogen 
sluiten
zich het hoofd breken
paf staan
gek zijn
op de hoogte 
zijn
bestand zijn
vat hebben
afkerig zijn
lak hebben
op je hoede 
zijn
een beroep 
doen
deel 
uitmaken
tegen
van
van
van
van
voor
voor
over
op
op
op
aan

Slide 2 - Drag question

Welk voorzetsel past in de zin?
De kompasnaald wijst ... het zuiden.

Slide 3 - Open question

Welk voorzetsel past in de zin?
Mijn mama wijst me ... mijn fouten.

Slide 4 - Open question

Welk voorzetsel past in de zin?
Ik kom even terug ... onze afspraken.

Slide 5 - Open question

Welk voorzetsel past in de zin?
Ik verschil vijf jaar ... mijn zus.

Slide 6 - Open question

Welk voorzetsel past in de zin?
Dat verschilt nogal ... prijs!

Slide 7 - Open question

Maak een zin met deze combinatie 'uitkijken voor'.

Slide 8 - Open question

Maak een zin met deze combinatie 'tevreden zijn over'.

Slide 9 - Open question

Jij bent medeplichtig ... .
Sofie heeft recht ... .
Ik ben onder de indruk ... .
Studenten hebben baat ... .
Boris streeft ... .
met jouw probleem
aan moord
bij regelmaat
voor die functie
aan rust
op extra uitleg
tegen die berg vaat
naar perfectie
van jouw gedicht

Slide 10 - Drag question

Slide 11 - Slide



iemand opzadelen


een beroep doen


commentaar hebben

iemand confronteren


gehecht zijn
aan
met
met
op
op

Slide 12 - Drag question

Wat is een voorzetselvoorwerp?
A
Een woord waar een voorzetsel voor staat.
B
Een onderwerp dat met een voorzetsel begint.
C
Een zinsdeel dat begint met een vz en dat 'vast' bij een ww hoort.
D
Een zinsdeel waar een voorzetsel in staat.

Slide 13 - Quiz

Hoe vind je een voorzetselvoorwerp ?
A
1. Zoek pv, o en wwg. 2. Is er een ww met een vast voorzetsel? 3. het voorzetsel wordt letterlijk gebruikt 4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel
B
1. Zoek pv, o en wwg 2. Is er een ww zonder een vast voorzetsel? 3. het voorzetsel wordt figuurlijk gebruikt 4. het zinsdeel begint niet met een vast voorzetsel
C
1. Zoek pv, o en wwg 2. Is er een ww met een vast voorzetsel? 3. het voorzetsel wordt figuurlijk gebruikt 4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel
D
1. Zoek pv, o en wwg 2. Is er een ww zonder een vast voorzetsel? 3. het voorzetsel letterlijk gebruikt 4. het zinsdeel begint met een vast voorzetsel

Slide 14 - Quiz

Hoe vind je het voorzetselvoorwerp?
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Noteer persoonsvorm, onderwerp en werkwoordelijk gezegde.
Kijk of er een werkwoord is met een vast voorzetsel.
Kijk of het voorzetsel niet letterlijk gebruikt wordt.
Het zinsdeel dat begint met het vaste voorzetsel, is het voorzetselvoorwerp.

Slide 15 - Drag question


Welke zin bevat een voorzetselvoorwerp?




A
Bij een aanvraag van een paspoort moet je je vingerafdrukken geven.
B
De winkelstraat is versierd met hangende paraplu’s.
C
Het vliegticket vind je na betaling in je mailbox.
D
Zangeres Pink toert een maand lang door Europa.

Slide 16 - Quiz

Wat is het voorzetselvoorwerp?
Er staat een brandweerauto voor ons huis.

A
voor ons huis
B
er is geen voorzetselvoorwerp

Slide 17 - Quiz

Het voorzetselvoorwerp is altijd figuurlijk.
A
Juist
B
Onjuist
C
Soms juist

Slide 18 - Quiz

Wat is het voorzetselvoorwerp?

Hij is smoorverliefd op jou.
A
smoorverliefd op
B
op jou

Slide 19 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of niet?
Je sokken liggen bij de wasmachine.
A
Ja
B
Nee

Slide 20 - Quiz

Het voorzetselvoorwerp begint altijd met een
A
lidwoord
B
bijwoord
C
voorzetsel
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 21 - Quiz

Voorzetselvoorwerp of niet?
Ik verlang naar de volgende vakantie.
A
Ja
B
Nee

Slide 22 - Quiz

Welke zin heeft een voorzetselvoorwerp?
A
Hij heeft een enorme hekel aan huiswerk maken
B
Hij wil graag huiswerk maken.
C
Hij geniet erg, dat zie je zo.

Slide 23 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een zin met een voorzetselvoorwerp?
A
De kat springt over de muur.
B
Wij rekenen op jouw goedkeuring.
C
Zij heeft de taak op de tafel gelegd.
D
Hij geeft het cadeau aan zijn vriendin.

Slide 24 - Quiz

Pv en wg
Ow
Voorzetsel
voorwerp (vv)
Lijdend voorwerp (lv)
We
rekenen
op
jouw
inzet.

Slide 25 - Drag question

Onderwerp
Gezegde
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Voorzetselvoorwerp
Pieter
wil
later
architect
worden

Slide 26 - Drag question

Onderwerp
Naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde
Voorzetselvoorwerp
De aanvoerder
was tevreden
met de uitslag

Slide 27 - Drag question

Pv en wg
Ow
Voorzetsel
voorwerp (vv)
Lijdend voorwerp (lv)
wg
sinds
ik
15
Al
ben,
wil
ik
een
tatoeage.

Slide 28 - Drag question

Noteer, indien aanwezig, van de volgende zin
het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en het voorzetselvoorwerp.
Op schaaltjes in zijn lab kweekt hij deze bacteriën.
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
voorzetselvoorwerp
Op schaaltjes in zijn lab
kweekt
hij
deze bacteriën

Slide 29 - Drag question

Noteer, indien aanwezig, van de volgende zin
het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en het voorzetselvoorwerp.
Een van zijn voedingsbodems   laat   hem   na een vakantie 

iets merkwaardigs   zien.
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
voorzetselvoorwerp
Een van zijn voedingsbodems 
laat
hem
na een vakantie
iets merkwaardigs
zien

Slide 30 - Drag question

Noteer, indien aanwezig, van de volgende zin
het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en het voorzetselvoorwerp.
 De vrouw had een grote wond op haar dijbeen.
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
voorzetselvoorwerp
 De vrouw
had
een grote wond
op haar dijbeen.

Slide 31 - Drag question

Noteer, indien aanwezig, van de volgende zin
het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en het voorzetselvoorwerp.
Haaien geven zwemmers de laatste jaren steeds vaker problemen.
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
voorzetselvoorwerp
Haaien
geven
zwemmers
de laatste jaren
steeds vaker
problemen.

Slide 32 - Drag question

Noteer, indien aanwezig, van de volgende zin
het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en het voorzetselvoorwerp.
Aan een opgedoken schimmel blijkt de bacterie  zich niet te hechten. 
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
voorzetselvoorwerp
Aan een opgedoken schimmel
blijkt
de bacterie
zich
niet
te hechten

Slide 33 - Drag question

Noteer, indien aanwezig, van de volgende zin
het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en het voorzetselvoorwerp.
Verbeterde natuurbescherming in het gebied zorgt 

voor een toename van de vispopulatie.

Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
voorzetselvoorwerp
Verbeterde natuurbescherming in het gebied 

zorgt
voor een toename van de vispopulatie.

Slide 34 - Drag question

Noteer, indien aanwezig, van de volgende zin
het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en het voorzetselvoorwerp.
 Jaarlijks melden de autoriteiten wereldwijd zo’n 74 haaienaanvallen.
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
voorzetselvoorwerp
Jaarlijks
melden
de autoriteiten wereldwijd
zo’n 74 haaienaanvallen.

Slide 35 - Drag question

Noteer, indien aanwezig, van de volgende zin
het lijdend voorwerp, het meewerkend voorwerp en het voorzetselvoorwerp.
In 1945 reikt de Nobelcommissie aan Fleming de Nobelprijs uit 

voor zijn belangrijke ontdekking.

Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
voorzetselvoorwerp
In 1945
reikt
de Nobelcommissie
aan Fleming
de Nobelprijs
uit
voor zijn belangrijke ontdekking

Slide 36 - Drag question