,

lezen

lezen 
1 / 38
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 38 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

lezen 

Slide 1 - Slide

leerdoelen
  • Je leert wat tekstdoelen zijn
  • Je leert wat leesstrategieen zijn
  • Je leert wat signaalwoorden zijn
  • Je leer wat verwijswoorden zijn 

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen

  • voorbereiding referentietoets
  • theorie
  • quizvragen
Wat heb je nodig



Slide 3 - Slide

Soorten tekstdoelen
Tekstdoelen
  • Informeren
  • Amuseren
  • Instructie geven
  • Overtuigen
  • Overhalen

Slide 4 - Slide


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overtuigen
C
Overhalen
D
Uitleggen

Slide 5 - Quiz

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 6 - Quiz


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Overhalen
C
Amuseren

Slide 7 - Quiz

Wat is geen tekstdoel?
A
Instructies geven
B
Bekritiseren
C
Amuseren

Slide 8 - Quiz

   Leesstrategieën

Slide 9 - Slide

Leesstrategieën 
manier van lezen
wat je doet
scannend
titel, deeltitels, plaatjes en onderschriften bekijken, inleiding en slot lezen 
grondig
alles lezen, bijvoorbeeld bij een leesboek
zoekend
als je zoekt naar iets specifieks, bijv in een woordenboek
studerend
lezen om de informatie te onthouden, bijv in een leerboek

Slide 10 - Slide

Verwijswoorden
  • Wat zijn verwijswoorden?
  • Waarom gebruikt een schrijver verwijswoorden?






Slide 11 - Slide

Verwijswoorden
Verbanden tussen woorden en zinnen kunnen aangegeven worden met verwijswoorden.

  • hij, ze, zij, het
  • hem, haar, het
  • deze, die, dat, dit
  • dat en wat

Slide 12 - Slide

Nadat John de kano lek had gemaakt, hebben we hem weggegooid.
Waar verwijst 'hem' naar?
A
John
B
kano
C
lek
D
we

Slide 13 - Quiz

Ik heb geen zin om helemaal naar _____ lokaal te lopen!
A
die
B
dat

Slide 14 - Quiz

Het bericht over de aankomende storm, _____ op nu.nl stond, veroorzaakt veel onrust.
A
die
B
dat

Slide 15 - Quiz

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 16 - Drag question

Wat is een signaalwoord?
• Verbindingswoorden
•Signaalwoorden geven het verband aan tussen zinsdelen, zinnen en alinea’s

Slide 17 - Slide

Tijd
Voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger.

Slide 18 - Slide

Opsomming
En, ook, ten eerste, ten tweede, vervolgens

Slide 19 - Slide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 20 - Slide

Samenvatting / conclusie
Samengevat, kortom, dus, al met al, vandaar dat

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Van welke soort woorden maakt een schrijver gebruik om aan te kondigen dat er een tekstverband komt?
A
stopwoorden
B
signaalwoorden
C
verkeerswoorden
D
kernwoorden

Slide 23 - Quiz

Naar school neem ik meerdere dingen mee, zoals: schoolpas, pennen en schriften.

Zoals is het signaalwoord voor ...
A
Opsomming
B
Voorbeeld

Slide 24 - Quiz

Eerst ga ik straks naar huis.

Eerst is het signaalwoord voor ...
A
Mening
B
Voorbeeld
C
Opsomming
D
Tijdsvolgorde (chronologie)

Slide 25 - Quiz

Toen ik op school kwam, bleek het eerste lesuur uit te vallen.

Toen is het signaalwoord voor ....
A
Mening
B
Tijdsvolgorde (chronologie)
C
Opsomming
D
Voorbeeld

Slide 26 - Quiz

Slide 27 - Slide


 Welk woord hoort op het stippellijntje?
 In een tekst zijn er ...... tussen woorden,  
 zinnen en alinea’s.
 

A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels

Slide 28 - Quiz


 Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden

Slide 29 - Quiz


 Wat is een voorbeeld van een  
 tekstverband?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
oorzaak-gevolg

Slide 30 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 31 - Quiz

 Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 32 - Slide


 Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen

Slide 33 - Quiz


  Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
volgorde in tijd
B
opsomming
C
reden
D
conclusie

Slide 34 - Quiz

 Opdracht 2: lees de tekst en beantwoord daarna vragen

Slide 35 - Slide


 Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?

Slide 36 - Open question


  Op welk tekstverband dat begint met een R wijst het signaalwoord omdat?

Slide 37 - Open question

Slide 38 - Slide