Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
 Werkwoordspelling is net als leren fietsen. Je valt en je valt en je valt nog een keer. Je doet jezelf pijn, je verliest een voortand, je neemt je voor nooit meer op de fiets te stappen en net als je denkt dat je het nooit zal leren dan ineens....
Dus blijf oefenen!

1 / 27
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Werkwoordspelling
 Werkwoordspelling is net als leren fietsen. Je valt en je valt en je valt nog een keer. Je doet jezelf pijn, je verliest een voortand, je neemt je voor nooit meer op de fiets te stappen en net als je denkt dat je het nooit zal leren dan ineens....
Dus blijf oefenen!

Slide 1 - Slide

Persoonsvorm Tegenwoordige Tijd (PVTT)
  • Ik ---- stam
  • Jij ---- stam +t 
  • Hij/zij/het ---- stam +t 
  • Wij ---- hele werkwoord
  • Jullie ---- hele werkwoord
  • Zij ---- hele werkwoord
Stam = hele werkwoord -en

Slide 2 - Slide

Persoonsvorm Tegenwoordige Tijd (PVTT)

  • Ik ---- stam
  • Jij ---- stam +t 
  • Hij/zij/het ---- stam +t 
  • Wij ---- hele werkwoord
  • Jullie ---- hele werkwoord
  • Zij ---- hele werkwoord
rennen
ren
rent
rent
rennen
rennen
rennen
razen
raas
raast
raast
razen
razen
razen
vinden
vind
vindt
vindt
vinden
vinden
vinden

Slide 3 - Slide

Persoonsvorm Tegenwoordige Tijd (PVTT)
1. Morgen ..................(krijgen) Lotte een nieuwe bril.
2. Normaal .............. (vervelen) hij zich nooit in de les.
3. ................(geven) jij wel eens geld aan goede doelen?
4. De wond van het vallen ................(genezen) gelukkig snel.
5. Het...............(worden) tijd dat ik aan het huiswerk begin.
6. ..............(vinden) je zus hem leuk?
7. Ik...........(geloven) hem, maar hij ...........(geloven) mij niet!

Slide 4 - Slide

Persoonsvorm Tegenwoordige Tijd (PVTT) ANTWOORDEN
1. Morgen .....krijgt...... Lotte een nieuwe bril.
2. Normaal ...verveelt..hij zich nooit in de les.
3. .....Geef.... jij wel eens geld aan goede doelen?
4. De wond van het vallen ....geneest..... gelukkig snel.
5. Het.....wordt..... tijd dat ik aan het huiswerk begin.
6. ...Vindt.... je zus hem leuk?
7. Ik....geloof.... hem, maar hij ....gelooft..... mij niet!

Slide 5 - Slide

Persoonsvorm Verleden Tijd (PVVT)
KoFSCHiPTaXi     
Zit de laatste letter van de stam in het KoFSCHiPTaXi?
Stam
ja                                             nee
enk.v                          +te                                           +de                                       
mv.                              +ten                                        +den                                                    

Slide 6 - Slide

KoFSCHiPTaXi  
                   ja             nee
enk.v     +te             +de
                                              
mv.         +ten          +den                                          
geeuwen
        nee!

geeuwde
geeuwden

gissen
     ja!

giste
gisten

groeien
     ???

groeide
groeiden

Slide 7 - Slide

KoFSCHiPTaXi  
                   ja             nee
enk.v     +te             +de
                                              
mv.         +ten          +den                                          
grazen
   nee!

graasde
graasden

geloven
    nee!

geloofde
geloofden

vergroten
        Ja!

vergrootte
vergrootten

Slide 8 - Slide

Persoonsvorm Verleden Tijd (PVVT)
1. Gisteren ..............(regenen) het de hele dag pijpestelen.
2. Het vliegtuig van de KLM.............(landen) gisteravond op Schiphol.
3. Het ...........(misten) vanochtend erg op de weg tussen Arnhem en Nijmegen.
4. Toen ze ............(trouwen) ............(beloven) hij haar eeuwig trouw, maar dat zij ..............(betrappen) hem met een ander.

Slide 9 - Slide

Persoonsvorm Verleden Tijd (PVVT)
ANTWOORDEN
1. Gisteren .....regende.... het de hele dag pijpestelen.
2. Het vliegtuig van de KLM....landde... gisteravond op Schiphol.
3. Het ...mistte.... vanochtend erg op de weg tussen Arnhem en Nijmegen.
4. Toen ze ....trouwden, ...beloofde.... hij haar eeuwig trouw, maar dat zij ....betrapte..... hem met een ander.

Slide 10 - Slide

PVTT of PVVT
1. Gisteren op het feest ..............(dansen) zij de hele avond.
2. Hij ...........(behalen) zijn diploma pas na een herkansing.
3. Het .........(gebeuren) bijna nooit dat het in een keer ......(lukken)
4. Toen............(willen) de leerlingen nóg meer huiswerk!
5. Hij ..........(verliezen) niet graag, maar gisteren ........(verliezen) hij van de meester.
6. De mannen................(verbreden) gisterochtend het fietspad.

Slide 11 - Slide

PVTT of PVVT
ANTWOORDEN
1. Gisteren op het feest ....danste(n)... zij de hele avond.
2. Hij ...behaalde... zijn diploma pas na een herkansing.
3. Het ....gebeurt... bijna nooit dat het in een keer ...lukt...
4. Toen...wilden... de leerlingen nóg meer huiswerk!
5. Hij ...verliest...  niet graag, maar gisteren ...verloor....hij van de meester.
6. De mannen...verbreedden... gisterochtend het fietspad.

Slide 12 - Slide

Voltooid deelwoord (VDW)
  • Een vdw staat meestal achter in de zin.
  • Begint vaak met ge-, be- of ver-.
  • KoFSCHiPTaXi !!!

       gebakken                             behandeld                       geboft
       gevonden                             veranderd                        vermist
        vergeten                               gegymd                            gemixt
                                              
     

Slide 13 - Slide

Voltooid deelwoord (VDW)
1. We hebben gisteren ......................(zwemmen)
2. Mijn ouders hebben mij een computer.................(beloven)
3. Heb je wel ..................(luisteren) naar wat ik zeg?
4. Het is nu eenmaal ............(gebeuren).
5. Hij is de laatste tijd erg .......(veranderen), en...(groeien) vind ik.
6. Heb jij je kamer .......................(stofzuigen)?
7. Wij zijn vorige week helemaal naar Zuid-Holland .......(fietsen)

Slide 14 - Slide

Voltooid deelwoord (VDW)
ANTWOORDEN
1. We hebben gisteren .....gezwommen.
2. Mijn ouders hebben mij een computer...beloofd.
3. Heb je wel ....geluisterd naar wat ik zeg?
4. Het is nu eenmaal ..gebeurd.
5. Hij is de laatste tijd erg .....veranderd, en.......gegroeid, vind ik.
6. Heb jij je kamer .....gestofzuigd?
7. Wij zijn vorige week helemaal naar Zuid-Holland ..gefietst.

Slide 15 - Slide

VDW als BN
Eindigt het voltooid deelw. op -en, dan schrijf je het bn op met -en.
*) De man is door een hond gebeten.
*) De gebeten man.

Eindigt het voltooid deelw. op -d of t, dan komt er achter het bn nog een -e.
*) Het paadje is weer mooi aangeharkt.
*) Het aangeharkte paadje

Een bn schrijf je zo kort mogelijk.

Slide 16 - Slide

VDW als BN
1. De kip was weer heerlijk gebraden.
1. De heerlijk gebraden kip.

2. We hebben de snoepjes allemaal teruggelegd.
2. De teruggelegde snoepjes.

3. We hebben onze mooiste foto's vergroot.
3. De vergrote foto's. (dus geen extra o of t)

Slide 17 - Slide

Maak van het VDW een BN
1. Ik heb vorig jaar die toets heel goed gemaakt.
2. Dat eitje is precies lang genoeg gekookt.
3. Na lang zoeken heeft hij zijn pen gevonden.
4. Het horloge is door de horlogemaker gerepareerd.
5. De kaars is helemaal opgebrand.
6. Zij hebben mij dat cadeau gegeven.

Slide 18 - Slide

Maak van het VDW een BN
1. De goed gemaakte toets.
2. Dat gekookte eitje.
3. De gevonden pen.
4. Het gerepareerde horloge.
5. De opgebrande kaars.
6. Het gegeven cadeau.

Slide 19 - Slide

PVTT / PVVT / VDW/ BN
1. Door de ...........(beslagen) ramen, ...............(kunnen) we toen niet goed zien waar we naar toe ..............(moeten).
2. Hij...........(knikken) met zijn hoofd toen de kaarten waren .........(schudden).
3. De dokter ............(verbinden) de wond van de patiënt.
4. Hij ................(schudden) zijn hoofd, toen hij dat .........(horen).
5. De ...........(aanslagen) patiënt,..........(buigen) zijn hoofd. 
6. Met die overwinning ............(vergroten) zij vorige week hun kansen.
7. Hebben zij samen ............(lunchen) of alleen wat ............(drinken)?

Slide 20 - Slide

PVTT / PVVT / VDW/ BN
ANTWOORDEN
1. Door de ....beslagen... ramen, ......konden... we toen niet goed zien waar we naar toe .....moesten.
2. Hij....knikte.. met zijn hoofd toen de kaarten waren ...geschud..
3. De dokter ...verbindt... de wond van de patiënt.
4. Hij ..schudde.... zijn hoofd, toen hij dat ....hoorde..
5. De ....aangeslagen... patiënt,....buigt/boog zijn hoofd. 
6. Met die overwinning ....vergrootten... zij vorige week hun kansen.
7. Hebben zij samen ..geluncht... of alleen wat ....gedronken?

Slide 21 - Slide

onvoltooid deelwoord
Een onvoltooid deelwoord gebruik je als iets nog bezig is.
Eindigt altijd op -d

  • Luisterend naar de radio, viel ik uiteindelijk in slaap.
  • Hij gaat altijd fluitend (lopend, huilend) naar zijn werk. 
  • Bibberend van angst en woedend op zijn vader liep hij stampend verder door de regen.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

En jullie toch ook niet?

Zet 'm op!!

Groetjes,
Desiree


Slide 24 - Slide

Slide 25 - Slide

Toen de kampioen........(arriveren), werd ze ontvangen met applaus.

Slide 26 - Open question

Ze heeft nog geen kaartjes .....(bestellen).

Slide 27 - Open question