This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 90 min
Items in this lesson
Nederlands
Periode 2, les 3
Instructies schrijven
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Werkhouding en inzet
Geen boek mee = niet welkom, na 45 minuten wel
Te laat = niet welkom, na 45 minuten wel
Grijs gebied = telefoon in telefoontas, boek en laptop op tafel, stil
Lezen = lezen
Uitleg = stil
Werkmoment = werken
Oefening = meedoen
Eten = verboden
Slide 3 - Slide
Welke afspraak vind jij het meest belangrijk?
Geen boek mee = niet welkom
Te laat = niet welkom
Lezen = lezen
Uitleg = stil
Werkmoment = werken
Oefening = meedoen
Eten = verboden
Slide 4 - Poll
Lesdoelen
Aan het eind van deze les...
heb je je woordenschat vergroot en verrijk je je eigen taalvaardigheid.
heb je gewerkt aan jouw concentratie en spanningsboog.
heb je geleerd hoe je een instructietekst in een lesvoorbereidingsformulier moet schrijven.
Slide 5 - Slide
In deze les
20 minuten lezen
Herhaling model van Van Gelder
Uitleg en oefening
Opdrachten in Motile maken
Slide 6 - Slide
Wat ga jij doen tijdens het leesmoment?
Ik kies ervoor om te gaan lezen.
Ik kies ervoor om naar de gang te gaan.
Slide 7 - Poll
Lezen
20 minuten lezen in je eigen boek, tijdschrift of strip.
Slide 8 - Slide
In deze les
20 minuten lezen
Herhaling model van Van Gelder
Uitleg en oefening
Opdrachten in Motile maken
Slide 9 - Slide
model van Van Gelder
Het model geeft het lesgeefproces weer.
Het model kent vier onderdelen:
De beginsituatie
De doelstelling
De les of training
De evaluatie
Slide 10 - Slide
Beginsituatie
Doelstelling
Les / training
Evaluatie
Slide 11 - Drag question
model van Van Gelder
De lesopbouw
De organisatie
De bewegingsvormen
De didactische werkvormen (de manieren van lesgeven)
Als sport- en bewegingsleider moet je goed kunnen uitleggen waarom je bepaalde dingen juist op die manier doet.
Dit kun je goed doen aan de hand van een duidelijke doelstelling.
Slide 12 - Slide
model van Van Gelder
Lesopbouw: De structuur van de les, van inleiding tot afsluiting.
Organisatie: De praktische organisatie van de les, inclusief tijd, materiaal en klassenmanagement.
Bewegingsvormen: Actieve betrokkenheid van leerlingen, zowel fysiek als mentaal.
Didactische werkvormen: De specifieke manieren waarop de docent lesgeeft, variërend van instructie tot interactieve werkvormen.
Slide 13 - Slide
lesopbouw
organisatie
bewegings-vormen
didactischewerkvormen
differentiatie
reflectie
motivatie
communicatie
leeromgeving
Slide 14 - Drag question
SMART
Specifiek: Ik wil vijf kilo afvallen. Ik weeg nu 72 kilo, dus na 10 weken weeg ik minder dan 67 kilo.
Meetbaar: Binnen tien weken.
Acceptabel: Ik doe het voor mijn gezondheid. Ik wil me beter in mijn vel voelen.
Realistisch: Iedere week wil ik 0,5 kilo afvallen, want dat is nog gezond en te doen. Dit doe ik door te sporten en gezond te eten.
Tijdgebonden: Binnen tien weken. Iedere week 0,5 kilo.
Slide 15 - Slide
Maak een SMART-doel
Slide 16 - Open question
Evaluatie
Belangrijk onderdeel bij jouw leerproces.
Slide 17 - Slide
Welke vragen stel je bij een evaluatie?
Slide 18 - Mind map
In deze les
20 minuten lezen
Herhaling model van Van Gelder
Uitleg en oefening
Opdrachten in Motile maken
Slide 19 - Slide
Instructie
Hoe werkt het? Hoe doe je het?
Doel = instrueren
Een instructie moet duidelijk zijn voor de lezer.
Geschreven of gesproken (audio-opname of filmpje)
Voorbeelden:
Fitness work-out, handleiding, gebruiksaanwijzing, recept, ontruimingsplan en .... jouw lesvoorbereidingsformulier
Slide 20 - Slide
Kenmerken en opbouw
Bovenaan staat een titel en afhankelijk van de soort instructie staat er een materialenlijst, benodigde ruimte, voorbereiding, tijdsduur of regels bij. -> net als in je lesvoorbereidingsformulier
Gebiedende wijs
In stapjes: stap 1, stap 2 of 1, 2, 3
Opsommingstekens
Foto's, afbeeldingen ter verduidelijking
Slide 21 - Slide
Kenmerken en opbouw
Slide 22 - Slide
Wat is GEEN instructie?
A
lesvoorbereidingsformulier
B
handleiding
C
recept
D
recensie
Slide 23 - Quiz
Tekstverbanden & signaalwoorden in een instructietekst
Voorbeeld: zoals, bijvoorbeeld, dat wil zeggen, namelijk enz.
Opsomming: ook, en, verder, bovendien, ten eerste, tot slot enz.
Volgorde van tijd (chronologie): vroeger, nu, toen, straks, ondertussen, vervolgens, zodra, nadat, voordat, tijdens, daarna, ten slotte enz.