werk en werkloosheid hoofdstuk 5

De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen is je .............................................
Een algemene prijsstijging van producten noem je .............................................
Als je nominaal inkomen stijgt en er is inflatie, dan is de stijging van je ............................................. inkomen lager.
Als je ............................................. krijgt, stijgt je loon net zo hard als de prijzen, zodat je ............................................. gelijk blijft.
Inflatie wordt veroorzaakt door ............................................. stijgingen, hogere prijzen van ............................................. en hogere ............................................. die de overheid oplegt.
Ook veel vraag naar of weinig ............................................. van producten zorgt voor prijsstijging.
Het is de taak van de ............................................. om de inflatie in de eurozone laag te houden.
Opdracht 13: Sleep de begrippen in de juiste plek van de tekst.
koopkracht
inflatie
reële
prijscompensatie
koopkracht
loon
grondstoffen
belastingen
aanbod
ECB
1 / 34
next
Slide 1: Drag question
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen is je .............................................
Een algemene prijsstijging van producten noem je .............................................
Als je nominaal inkomen stijgt en er is inflatie, dan is de stijging van je ............................................. inkomen lager.
Als je ............................................. krijgt, stijgt je loon net zo hard als de prijzen, zodat je ............................................. gelijk blijft.
Inflatie wordt veroorzaakt door ............................................. stijgingen, hogere prijzen van ............................................. en hogere ............................................. die de overheid oplegt.
Ook veel vraag naar of weinig ............................................. van producten zorgt voor prijsstijging.
Het is de taak van de ............................................. om de inflatie in de eurozone laag te houden.
Opdracht 13: Sleep de begrippen in de juiste plek van de tekst.
koopkracht
inflatie
reële
prijscompensatie
koopkracht
loon
grondstoffen
belastingen
aanbod
ECB

Slide 1 - Drag question

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Video

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Een ww uitkering wordt betaalt uit de
A
btw
B
accijns
C
sociale premies
D
inkomstenbelasting

Slide 10 - Quiz

Wat van soort werkloosheid is de fabriek gaat dicht er en verhuist naar Oost Europa
A
structurele werkloosheid
B
Conjuncturele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Frictie werkloosheid

Slide 11 - Quiz

De duur van een WW uitkering is afhankelijk van...
A
Je loon op het moment dat je werkloos werd
B
Hoe lang je gewerkt hebt
C
Of je buiten je schuld werkloos bent geworden
D
of je blijft solliciteren

Slide 12 - Quiz

Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictie werkloosheid

Slide 13 - Quiz

Aan welke voorwaarde hoef je NIET te voldoen voor een WW-uitkering?
A
Buiten je schuld werkloos zijn geworden
B
Beschikbaar zijn voor betaald werk
C
Ingeschreven staan als werkzoekende bij het UWV
D
Maximaal € 2.750 bruto per maand hebben verdiend

Slide 14 - Quiz

Van welk soort werkloosheid is sprake?
"Jaap komt net van school"
A
frictie werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid

Slide 15 - Quiz

een strandtent gaat failliet. wat voor werkloosheid is dat?
A
conjuncturele werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
seizoens werkloosheid
D
frictie werkloosheid

Slide 16 - Quiz

Je was ober en bent door corona ontslagen. Je bent op zoek naar een nieuwe baan.
A
Frictie werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Geen werkloosheid

Slide 17 - Quiz

Je werkt bij een kledingzaak en wordt ontslagen omdat er minder uitgaven worden gedaan in Nederland.
A
Frictie werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid

Slide 18 - Quiz

Van welk soort werkloosheid is sprake?
"De ijswinkel in de winter"
A
frictie werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
seizoenwerkloosheid
D
conjuncturele werkloosheid

Slide 19 - Quiz

Als je zelf ontslag neemt, heb je recht op een WW-uitkering
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quiz

De WW-uitkering duurt maximaal
A
3 maanden
B
1 jaar
C
2 jaar
D
3 jaar

Slide 21 - Quiz

Bij wie vraag je een WW-uitkering aan?
A
de gemeente
B
de Belastingdienst
C
SVB
D
het UWV WERKbedrijf

Slide 22 - Quiz

Hoe hoog is een WW uitkering na de 1e 2 maanden?
A
80%
B
70%
C
75%
D
85%

Slide 23 - Quiz

Door concurrentieproblemen en faillissementen in de scheepsbouw zijn vorige eeuw veel banen verloren gegaan.

Hoe heet de vorm van werkloosheid, die toen ontstond?
A
frictie werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
conjuncturele werkloosheid

Slide 24 - Quiz

Een kok verliest zijn baan omdat de horeca door de coronacrisis dicht is
A
seizoenswerkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
structurele werkloosheid
D
frictie werkloosheid

Slide 25 - Quiz

Als werklozen zich niet bij het UWV inschrijven is er sprake van:
timer
0:20
A
Geregistreerde werkloosheid
B
Onzichtbare werkloosheid
C
Verborgen werkloosheid
D
Frictie werkloosheid

Slide 26 - Quiz

Welke vorm van werkloosheid is het moeilijkst om te verhelpen?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Seizoenwerkloosheid
C
Frictie werkloosheid
D
Structurele werkloosheid

Slide 27 - Quiz

Door een forse daling van de effectieve vraag is de werkloosheid van een land gestegen van 5% naar 12%. Hoe heet deze vorm van werkloosheid?

A
frictie werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
natuurlijke werkloosheid
D
structurele werklossheid

Slide 28 - Quiz

De beroepsbevolking, werkzaam = 7.323
De beroepsbevolking, werkloos = 680 en
de niet-beroepsbevolking = 3.009
Totaal = 11.012
Wat is het werkloosheidspercentage?

werkloosheidspercentage =

#werklozen / beroepsbevolking × 100%
 
A
9,3%
B
6,2%
C
33,5%
D
8,5%

Slide 29 - Quiz

Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictie werkloosheid

Slide 30 - Quiz

Van welk soort werkloosheid is sprake?
"Jaap komt net van school"
A
frictie werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid

Slide 31 - Quiz

Van welk soort werkloosheid is sprake?
"De ijswinkel in de winter"
A
frictie werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
seizoenwerkloosheid
D
conjuncturele werkloosheid

Slide 32 - Quiz

Als een computer het werk overneemt neemt ontstaat er...
A
conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Regionale werkloosheid
D
Frictie werkloosheid

Slide 33 - Quiz

Als het werk naar het buiteland verdwijnt ontstaat er...
A
conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Regionale werkloosheid
D
Frictie werkloosheid

Slide 34 - Quiz