werkwoorden: onderwerp en persoonsvorm

onderwerp en persoonsvorm
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

onderwerp en persoonsvorm

Slide 1 - Slide

les-informatie                                  
lesdoel   uitleggen / oefenen / toetsen

past bij   Nu Nederlands 1F-2F boek A / B
             onderwerp en persoonsvorm
auteur   CW
datum   augustus 2022

Slide 2 - Slide

Werkwoorden....
...komen in verschillende vormen in een zin voor. Hoe schrijf je de goede vorm? 
Daarvoor moet je altijd letten op het onderwerp in de zin: wie of wat doet iets? Het werkwoord dat daarbij hoort heet de persoonsvorm.
En je moet letten op de tijd waarin de zin wordt geschreven: nu of in het verleden?

Slide 3 - Slide

Onderwerp
1. Wie /wat doet iets?
2. Wie/wat + wwg?
Onderwerp en persoonsvorm horen bij elkaar!
Onderwerp enkelvoud? --> persoonsvorm enkelvoud!
Onderwerp meervoud? --> persoonsvorm meervoud!

Het meisje loopt.                  De meisjes lopen.

Slide 4 - Slide

Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Jan en Ahmed praten samen over hun vakantieplannen.
A
Jan
B
Ahmed
C
Jan en Ahmed
D
vakantieplannen

Slide 5 - Quiz

Wat is het onderwerp in de volgende zin?

Mijn collega koopt haar lunch elke dag in de kantine.
A
Mijn collega
B
koopt
C
haar lunch
D
elke dag

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Jan en Ahmed praten samen over hun vakantieplannen.
A
Jan en Ahmed
B
praten
C
samen
D
vakantieplannen

Slide 7 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?

Vandaag ga ik met mijn zus naar de markt.
A
Vandaag
B
ga
C
ik
D
naar de markt

Slide 8 - Quiz

Hoeveel werkwoorden heeft de volgende zin?
Zullen wij morgen gaan zwemmen?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 9 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in de volgende zin?
Zullen wij morgen gaan zwemmen?
A
zullen
B
wij
C
gaan
D
zwemmen

Slide 10 - Quiz

Vul de goede persoonsvorm in:
De jongen ........ stage in een verzorgingshuis. (lopen)
A
loop
B
loopt
C
lopen
D
gelopen

Slide 11 - Quiz

Maak een goede zin. Gebruik onderstaande woorden. Maak van het werkwoord de juiste persoonsvorm.
Voor wie extra wil: zelf woorden toevoegen mag (langere zin)
JAN MARIA EEN CADEAUTJE GEVEN

Slide 12 - Open question

Hoe goed snap je onderwerp en persoonsvorm?
😒🙁😐🙂😃

Slide 13 - Poll