H2 -K4 Paragraf E: Grammatik B voltooid deelwoord

H2 - Woche 46 - Stunde 2
1 / 18
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

H2 - Woche 46 - Stunde 2

Slide 1 - Slide

Planung

Wiederholung: zwakke werkwoorden o.t.t

Grammatik: zwakke werkwoorden voltooid deelwoord  + selbständig arbeiten

Prüfung Grammatik 1 (H2duF) 



Ziele

  • Je kunt de regelmatige werkwoorden in de tegenwoordige tijd gebruiken.

  • Je kunt het voltooid deelwoord gebruiken.



Slide 2 - Slide

Hoe vind je de stam van een werkwoord?
A
door de ik-vorm te maken
B
door -en (of -n) van het werkwoord af te halen.
C
door het werkwoord te halveren
D
door de -n van het werkwoord af te halen

Slide 3 - Quiz

Welke uitgangen krijg je achter de stam bij de zwakke werkwoorden?
timer
1:00
ich = stam + _____
du = stam + _____
er/sie/es/wer/man = stam + _____
wir = stam + ______
ihr = stam + ______
sie = stam + ______
Sie = stam + ______
e
en
en
en
st
t
t

Slide 4 - Drag question

Welk ezelsbruggetje kan ik toepassen bij de uitgangen achter de stam?

Slide 5 - Open question

Voorbeeld: machen (doen, maken)
Achter de stam van het werkwoord komt bij elk persoonlijk voornaamwoord een uitgang. 
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie
Sie
mache              
machst 
mach
machen
macht
machen
machen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie
Sie
stam + e
stam + st
stam + t
stam + en (heel ww)
stam + t
stam + en (heel ww)
stam + en (heel ww)
Achter de stam van het werkwoord komt bij elk persoonlijk voornaamwoord een vaste uitgang. 
regel: esttenten
voorbeeld: machen

Slide 6 - Slide

Wat gebeurt er als de stam van een zwak werkwoord eindigt op een s-klank? (s,ß,z)
timer
1:00

Slide 7 - Open question

Voorbeelden stam op s-klank
machen
reisen
heißen
ich
mache
reise
heiße
du
machst
reist
heißt
er/sie/es
macht
reist
heißt
wir
machen
reisen
heißen
ihr
macht
reist
heißt
sie/Sie
machen
reisen
heißen

Slide 8 - Slide

Voltooid deelwoord zwakke werkwoorden

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Regel: voltooid deelwoord in het Duits
Het voltooid deelwoord maak je door ge + stam + t toe te passen. 
Bijvoorbeeld:
  • wohnen - ge+wohn+t = gewohnt
  • lachen - ge+lach+t = gelacht
  • lieben - ge+lieb+t = geliebt

Voltooid deelwoorden gaan samen met een vorm van haben of sein:
  • Ich habe in Berlin gewohnt 
  • Er hat Fußball gespielt. 

Slide 11 - Slide

Let op: de 'e' tussen stam en uitgang
Net als in de tegenwoordige tijd gebruik je bij een stam op -t of -d een extra e bij du-er/sie/es/man en ihr.
  •  er hat gearbeitet - sie hat geredet - ich habe gewartet

Ook bij de werkwoorden atmen, öffnen, rechnen, regnen, zeichnen gebeurt dit.
  • er hat geöffnet - ihr habt geatmet - du hast gezeichnet

Slide 12 - Slide

Let op: GEEN 'ge' voor de stam bij
1. werkwoorden die beginnen met be-, ver,- emp-, über-
  • betalen - betaald
    / bezahlen -bezahlt
  • verzorgen - verzorgd / versorgen - versorgt
  • overnachten -overnacht / übernachten- übernachtet

2. werkwoorden, die eindigen op -ieren
  • fotografieren - er hat fotografiert
  • passieren - es ist passiert
  • studieren - er hat studiert

Slide 13 - Slide

sterke werkwoorden
Van sterke werkwoorden moet je leren hoe de klinker verandert. Je kunt er geen regel voor leren. Deze voltooid deelwoorden einigen vaak op -en. In de Lernliste staat bij sterke werkwoorden het voltooid deelwoord erbij. Deze moet je uit je hoofd leren. 

  • schwimmen - geschwommen
  • schreiben - geschrieben
  • essen - gegessen

Slide 14 - Slide

Kapitel 4 - Grammatik (E)
Online machen: Paragraf E: Grammatik Aufgabe 18 - 28
Hilfsmittel: Buch Lernübersicht K4 (Seite 134)
Fertig (klaar) = 
  • 1. Verbeteren / afmaken Kapitel 3 Paragraf E: Grammatik 
  • 2. Slim Stampen: Overhoren Lernliste D-N  & N-D(80% of >)

Fragen: Melde dich bei der Lehrerin
timer
20:00

Slide 15 - Slide

nächste Stunde
Grammatik: wiederholen zwakke werkwoorden o.t.t. & voltooid deelwoord

Sprechen: Stundenplan

Slide 16 - Slide

der Stundenplan
Arbeite zu zweit. Stel om de beurt een vraag. De vrag wordt in in een volledige Duitse zin bentwoord met. in het antwoord zit: Zeit, Fach und Tag. 

Bespiel:
Frage: Wann hast du Deutsch?

Antwort:
Ich habe am Montag um fünf vor acht Deutsch. 
timer
5:00

Slide 17 - Slide

Wanneer gebruik je geen ge-?
Maar in het Duits ook werkwoorden, die eindigen op -ieren
fotografieren - er hat fotografiert
passieren - es ist passiert
studieren - er hat studiert

Slide 18 - Slide