W27/28 NE 3V Fictie Les 1

Nieuwe week & nieuwe taak
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 150 min

Items in this lesson

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 1 - Slide

Opzet week 27 - 29 juni t/m 6 juli
Deze week staat in het teken van fictie en korte verhalen.

  • Uitleg literatuurtheorie
  • Uitleg literatuuranalyse
  • Kort verhaal lezen en analyseren

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Deze week oefen je:
  • met het toepassen van literatuurtheorie.
  • met het analyseren van literatuurtheorie.

Slide 3 - Slide

Vragen of problemen?
Wanneer je tijdens de LessonUp problemen ervaart, mag je mij jouw vragen mailen. Ik probeer zo snel mogelijk te antwoorden.

Wanneer jij graag nog een keertje extra uitleg wilt bij formuleren, leesvaardigheid of andere onderdelen, dan hoor ik dat ook graag. Het is mogelijk om via Teams een 'les' in te plannen waarin ik extra uitleg geef.

Slide 4 - Slide

Literatuurtheorie


  • Personages
  • Verteller
  • Ruimte

Slide 5 - Slide

Personages
Naar hun rol of functie in de handeling onderscheiden we hoofd- en bijfiguren. 
  • Een hoofdpersoon is het personage dat betrokken is bij de belangrijkste gebeurtenissen. In veel verhalende teksten komt de hoofdpersoon tot een belangrijk inzicht of maakt bij een belangrijke ontwikkeling door.
  • Een bijpersoon vervult vaak de rol van helper of tegenstander. Bijpersonen hebben vaak een dienende rol, hun karakters worden nauwelijks uitgewerkt.

Slide 6 - Slide

Personages
Een personages kan op verschillende manieren worden opgebouwd in het verhaal:
  • Karakterisering en bloc: Je krijgt een complete beschrijving van een personage.
  • Ontrollende karakterisering: De beschrijving wordt bij stukjes en beetjes verspreid over het verhaal gegeven. 

Slide 7 - Slide

Personages
Het karakter van een personage:
  • Round characters: Complexe personages die in de loop van het verhaal een zekere ontwikkeling doormaken. Dit zijn personages die in de loop van het verhaal geleidelijk worden onthuld, (zoals wij in het dagelijks leven geleidelijk aan iemand beter leren kennen). 
  • Flat characters: Dit zijn weinig uitgewerkte en statische personages. Dit zijn personages die in kort bestek volledig worden gepresenteerd en niet meer veranderen. 

Slide 8 - Slide

Personages
Het onderscheid tussen hoofd- en bijpersonen is niet hetzelfde als het onderscheid tussen round en flat characters. Een hoofdpersoon kan zowel een round als een flat character zijn. Meestal is het wel zo dat de hoofdfiguren eerder round characters zijn en de bijfiguren vaker flat characters. 
In sprookjes zijn meestal alle figuren flat characters, ook de hoofdpersonen. De hoofdpersonen maken dan geen grote (mentale, psychische) ontwikkeling door.

Slide 9 - Slide

Verteller
Let op: de auteur van het verhaal (de schrijver) is nooit dezelfde persoon als verteller!

Het boek is fictie, dat betekent dat het verzonnen is.

Als er staat dat het een autobiografische roman is (een roman geschreven door dezelfde persoon als wiens leven wordt beschreven), dán mag je schrijver en verteller wel gelijkstellen.

Slide 10 - Slide

Ik-verteller
  • De ik-verteller is een personage in het verhaal.

  • De gebeurtenissen worden in de ik-vorm verteld. Je kunt goed meeleven met de hoofdpersoon, want je kent zijn/haar gedachten en gevoelens. Op die manier kun je beïnvloed worden.

Slide 11 - Slide

Auctoriale verteller
Er is sprake van een auctoriale verteller als de verteller buiten het verhaal staat en in het verhaal kan ingrijpen of op de gebeurtenissen vooruitlopen.
  • De verteller neemt niet deel aan het verhaal zelf.
  • Helikopterview

Soms geeft de verteller commentaar op de gebeurtenissen en ‘waarschuwt’ hij de personages.

Slide 12 - Slide

Auctoriale verteller
Klaasje Zevenster begint op een Leidse studentenkamer. Het is sinterklaasavond, de drank vloeit rijkelijk, zeven studenten proberen elkaar op rijm af te troeven. De bakker zal nog langskomen om gebak te bezorgen en dan wordt er aangebeld, een doos overhandigd die op tafel gezet wordt, borden erbij gehaald, geopend… De schrijver onderbreekt het verhaal: `Maar wat bevond zich dan in die doos? Ja lieve lezer…’, dat laat hij in het midden. Pas enige weken later, toen de tweede aflevering verscheen, kreeg de lezer te horen dat er een slapend wichtje in de doos lag, en dat enkele van de zeven studenten begonnen te blozen bij het zien van het presentje. Je zag ze denken: `Met wie heb ik ook alweer negen maanden geleden…’

Slide 13 - Slide

Personale verteller
  • Soms is er geen concrete verteller aan te wijzen, omdat alle personen met ‘hij of ‘zij’ aangeduid worden. 

  • De verteller is afwezig, is geen personage in het verhaal en beschrijft alleen wat de personages denken of voelen.  

  • Het perspectief (point of view) ligt bij de persoon van wie je de gedachten kent. 

De boerenmeid had tenslotte niet geprotesteerd toen hij zijn kin op haar schouder liet rusten. Zij had zelfs haar hoofd even bewogen, zodat haar naar zeep geurende haar langs zijn neus en mond streek.


Slide 14 - Slide

Ruimte
De omgeving waarin een geschiedenis zich afspeelt.
Gemarkeerde ruimte: Precies te lokaliseren ruimte.
  • Bijvoorbeeld: een stad, straat, bekende plek, bekend gebouw

Diffuse ruimte: Als de ruimte niet precies te lokaliseren is.
  • Een bekend voorbeeld: Ergens in een land hier ver vandaan …

Slide 15 - Slide

Literatuuranalyse
  • Wat is analyseren?
  • Hoe kun je analyseren?

Slide 16 - Slide

Wat is analyseren?
Tijdens het analyseren van literatuur koppel je de literatuurtheorie aan het gelezen werk. Je analyseert bijvoorbeeld een tekst op het gebied van verteller. Wanneer je weet welke vorm van verteller aanwezig is, kun je een stap verder gaan. Je koppelt niet alleen de literatuurtheorie aan het verhaal, maar je analyseert ook de effecten en de invulling van het verhaal.

Slide 17 - Slide

Hoe kun je analyseren?
De uitwerking van een analyse kan plaatsvinden van het niveau onvoldoende tot uitmuntend:
1. Benoemen
Onvoldoende
2. Benoemen + toelichten
Matig/voldoende
3. Benoemen + toelichten + onderbouwen
voldoende/goed
4. Benoemen + toelichten + onderbouwen + diepere analyse
goed/uitmuntend

Slide 18 - Slide

Hoe kun je analyseren?
Benoemen
  • Je benoemt bijvoorbeeld alleen welk perspectief er is toegepast. Je maakt geen koppeling aan het verhaal.
  • Het blijft onduidelijk hoe jij de verteller terugziet in het verhaal.
  • Voorbeeld: In het verhaal De leraar (2009)  is er sprake van een ik-verteller.

Slide 19 - Slide

Hoe kun je analyseren?
Benoemen + toelichten
  • Je benoemt bijvoorbeeld welk perspectief er is toegepast. Vervolgens leg je uit hoe je dit terugziet in het verhaal.
  • Je maakt een koppeling aan het verhaal, maar je blijft oppervlakkig.
  • Voorbeeld: In het verhaal De leraar (2009)  is er sprake van een ik-verteller. Je leest de gebeurtenissen vanuit de ogen van 'De kraai' waarbij de gebeurtenissen in de ik-vorm worden verteld. Zo vertelt hij aan het begin van het boek over zijn bijnaam De Kraai en zijn beroep als docent. Daarbij introduceert hij enkele eigenschappen van zichzelf.

Slide 20 - Slide

Hoe kun je analyseren?
Benoemen + toelichten + onderbouwen
  • Je benoemt bijvoorbeeld welk perspectief er is toegepast. Vervolgens leg je uit hoe je dit terugziet in het verhaal. Je maakt een extra koppeling door te verwijzen naar een passend citaat. Je maakt een koppeling aan het verhaal en je betrekt de tekst erbij.
  • Voorbeeld: In het verhaal De leraar (2009)  is er sprake van een ik-verteller. Je leest de gebeurtenissen vanuit de ogen van 'De kraai' waarbij de gebeurtenissen in de ik-vorm worden verteld. Zo vertelt hij aan het begin van het boek over zijn bijnaam De Kraai en zijn beroep als docent. Daarbij introduceert hij enkele eigenschappen van zichzelf. 'Wellicht noemen ze me De Kraai omdat ik zwartglanzend haar heb. Ik ben geen ekster, maar een man van weinig woorden, en ook niet iemand die met zijn hoofd in de wolken loop (Koubaa, 2009, p  9).'

Slide 21 - Slide

Hoe kun je analyseren?
Benoemen + toelichten + onderbouwen + diepere analyse
  • Je benoemt bijvoorbeeld welk perspectief er is toegepast. Vervolgens leg je uit hoe je dit terugziet in het verhaal. Je maakt een extra koppeling door te verwijzen naar een passend citaat
  • Je maakt een koppeling aan het verhaal en je betrekt de tekst erbij. Vervolgens verwijs je naar het effect van zo'n verteller eventueel aangevuld met een voorbeeld/citaat.
  • Voorbeeld: In het verhaal De leraar (2009)  is er sprake van een ik-verteller. Je leest de gebeurtenissen vanuit de ogen van 'De kraai' waarbij de gebeurtenissen in de ik-vorm worden verteld. Zo vertelt hij aan het begin van het boek over zijn bijnaam De Kraai en zijn beroep als docent. Daarbij introduceert hij enkele eigenschappen van zichzelf.  (Zie volgende dia.)

Slide 22 - Slide

Hoe kun je analyseren?
Benoemen + toelichten + onderbouwen + diepere analyse
  • 'Wellicht noemen ze me De Kraai omdat ik zwartglanzend haar heb.  Ze hadden me beter De Mol kunnen noemen. Ik ben geen ekster, maar een man van weinig woorden, en ook niet iemand die met zijn hoofd in de wolken loop (Koubaa, 2009, p  9).'  Zo'n verteller zorgt ervoor dat de lezer zich gemakkelijk kan inleven in het personage. Je wordt als het ware meegenomen in het denken en handelen van het personage. Daarentegen zorgt een ik-verteller ook voor een onbetrouwbaar element. De ik-persoon kan namelijk dingen vertellen die niet waar zijn of dingen die hij zelf op een bepaalde manier beleeft maar die ‘in de realiteit van het boek’ niet zo zijn gebeurd. 'Op  mijn persoonlijke tijdlijn wordt die dag als 'het voorval' gemarkeerd.  Ik heb tegen de directeur gezegd wat ik moest zeggen en hem gevraagd er geen politie bij te betrekken (Koubaa, 2009, p. 8) .'  De kraai presenteert het voorval als een ongewone situatie. Hoe zijn omgeving hier daadwerkelijk over denkt, blijft onduidelijk. Dit zorgt voor een onbetrouwbare situatie. Gedurende het gehele verhaal blijft voor de lezer onduidelijk wat dit voorval is. Dit zorgt tevens voor een bepaalde spanning in het verhaal. 

Slide 23 - Slide

Aan de slag
  • Lees de tekst Poep van Manon Uphoff. (Je moet de tekst downloaden.)
  • Analyseer de tekst uitgebreid op de onderdelen personages, verteller en ruimte. Elk onderwerp werk je in minimaal 180 woorden uit.

Slide 24 - Slide

Foto's uitwerkingen analyse

Slide 25 - Open question

Weektaak 27 en 28 afgerond

Slide 26 - Slide